Aan de overkant: Bermtoerisme

Aan de overkant: Bermtoerisme

‘Bermtoerisme!’
C. wijst naar de overkant. Het is zondag, einde middag. Een mooie zomerse dag. 
Bermtoerisme. C.’s opmerking brengt me terug naar mijn jeugd. Op een stralende zomerdag met de auto een eindje gaan rijden met ons gezin. Een kan koffie en boterhammen met kaas mee. Plaid en klapstoelen in de achterbak. En dan ergens tussen pakweg Raamsdonksveer en Waalwijk langs de weg de auto in de berm zetten, stoelen eruit, plaid op de grond voor de kinderen, en lunchen. 
Ook al heette dat toen nog geen “lunchen” bij ons. Nooit gedaan ook.
Middageten. 
Pal langs de weg.
De berm stond vol klaprozen, korenbloemen, honingbloemen en madeliefjes. Terwijl ik en mijn zus een ketting regen van die laatste schonk mijn moeder voor haar en mijn vader koffie in plastic mokken – de klapstoelen naast de openstaande achterklep gericht op de autoweg. 
Na zo’n half uurtje reden we weer verder, om de zoveel kilometer een ander recreërend gezin passerend.
‘Bermtoerisme!’
Aan de overkant onder de plataan zit een gezin op klapstoelen tussen het fietspad en de met klaprozen en Mexicaanse margrietjes begroeide kade. Vader (T-shirt, korte broek) geeft de tas met eten door aan moeder (hoofddoek, lang gewaad). De oudste zoon, begin twintig, in zwart trainingspak heeft het statief opgezet en tuurt door de lens van zijn camera. De jongste in een identiek trainingspak in blauw-groen wordt met handgebaren gemaand binnen het fotokader te gaan staan.
De camera klikt. En nog eens.
Terwijl de koffie van hand tot hand gaat, verplaatst zoon 1 het statief. Hij dirigeert de familie naast elkaar op een rijtje, zoon 2 in het midden. Even lachen naar de camera. Zoon 2 helt licht voorover, alsof hij als eerste bij de finish wil zijn.
Na zo’n half uur bergt de familie het eten op en klapt de stoelen in.
Niet veel later rijdt hun grijze Mercedes met Duits kentekenbord de Amsterdamse parkeerplaats af, de straat op.
Een mooie zomerdag.

Tekst en beeld: © Marjan Ippel, 2023

We moeten hier weg XVIII: Proefsleuven

We moeten hier weg XVIII: Proefsleuven

Terwijl ik dit tik trilt de kade zo, dat ik het zelfs hier op het water voel.
Mannen met bouwhelmen en oranje hesjes zijn deze hele week over de breedte van de kade zogenaamde proefsleuven aan het graven. Elke dag van de week één sleuf, die aan het einde van de werkdag weer wordt dichtgegooid.
Het voelt een beetje alsof ik in zo’n trillende massagestoel zit. Die staan wel op vliegvelden om nerveuze dan wel opgefokte luchtreizigers te kalmeren.
Een gratis massage, dus eigenlijk. Ware het niet dat het voorbereidende tegeltillen al begon om zeven uur vanmorgen. En dat ook deze klus tot het steeds verder in tempo opgevoerde voorspel behoort van de ware kadevernieuwing.
En daarmee van onze tijdelijke verplaatsing later dit jaar.
Bovendien is twaalf uur in zo’n trilstoel dan wel weer erg veel van het goede. Dat neigt toch eerder naar turbulentie.
Wat de mannen met hun graafmachine precies zoeken?
Volgens een begeleidend schrijven van de gemeente controleren ze of de kabels en leidingen die op tekening staan, ook daadwerkelijk in de straat liggen.
En zo ja, waar exact.
Liggen ze in de straks benodigde werkruimte, tot zo’n drie meter vanaf de kant, dan moeten ze eerst worden verlegd.
Nee, ik zeg niks.
Ik kan me namelijk zo voorstellen dat de gemeente op dit puntje door schade en schande wijs is geworden. Dat het niet de eerste keer zou zijn als ergens tijdens herstelwerkzaamheden ineens onverwachte kabels op onverwachte plekken oppoppen. Of erger nog: leidingen.
Met alle turbulente gevolgen van dien.
Om dat te herstellen is meer dan een trilstoel nodig.
Dus laat aannemerscombinatie ‘Kademakkers’ deze week maar schuiven.
Stoelriemen vast.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022
(Aan de afgebeelde personen is toestemming gevraagd voor deze foto)
Dit is column 18 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al ruim twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden

We moeten hier weg XVII: Eendenrituelen

We moeten hier weg XVII: Eendenrituelen

Ik moet ineens denken aan moeder eend.
Niet geheel toevallig, overigens. Vorige week kwam ze namelijk met haar ‘beau du saison’ op mijn moesvlot langs om een nestplek uit te zoeken.
Precies zoals elk jaar, alleen nog weer een maand eerder dan de vorige keer.
Begin januari!
En vanochtend is ze er weer. En hij ook.
Dat die twee überhaupt nog de moeite nemen om dat hele ritueel op te voeren van bezoeken, keuren, proefzitten en uiteindelijk werpen, terwijl we allemaal weten dat het toch weer de lavendelplant wordt waarin moeders kroost het levenslicht zal zien. Of anders de bak met siergras genaamd lampenpoetser.
Exact zoals alle voorgaande jaren.
Maar ja, hetzelfde zou zij natuurlijk over al onze overbodige rituelen kunnen zeggen.
Daar moet ik allemaal aan denken.
Maar ineens schiet het ook door mijn hoofd dat dit voorlopig de laatste keer zal zijn. Of liever: de laatste keren.
Want de ervaring leert dat van zo’n winternest helemaal niets terechtkomt, waarna mevrouw eend met misschien wel weer een heel andere lover doodleuk opnieuw begint. En omdat het tegen die tijd inmiddels wél voorjaar zal zijn, zal pas die tweede leg leiden tot zo’n sierlijke sliert kuikentjes achter hun lentefrisse mama aan.
Wat ik dus plots besef, is dat ‘mijn’ moeder eend volgend jaar vergeefs zal zoeken naar de lavendelbak. En dat ze ook de lampenpoetser nergens zal vinden. Als alles gaat volgens gemeentelijk plan liggen wij dan immers ergens anders.
Inclusief moesvlot, háár designated kraamkamer.
Is mevrouw nu al behoorlijk in de war door reeds begin januari een gezinnetje te gaan stichten, moet je volgend jaar eens zien als dan ook nog het vlot nergens te bekennen is.
Op deze plek zal ze enkel werkschuiten, ijzeren damwanden, drijvende hijskranen, heimachines en veel drillende steenboren treffen.
En wat dan?
Misschien moet ik t.z.t. aan het bouwhek naast onze postbus een briefje voor d’r ophangen.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022
(foto: moeders beau du saison)
Dit is column 17 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg XVI: En de brievenbus?

We moeten hier weg XVI: En de brievenbus?

Nu de verplaatsing naderbij sluipt, moet er van alles worden geregeld. Zo moet er op de tijdelijke plek gas, elektra, internet en riolering worden aangelegd. Moeten er toegangspaden, eventuele steigers en aanmeerpalen worden geplaatst.
En vervalt tijdelijk ons huisnummer.
Huisnummers en woonboten gaan niet lekker samen. Ooit hadden woonboten sowieso geen eigen huisnummer. Het waren immers geen huizen, maar ‘tijdelijke’ mobiele verblijfplaatsen. En dus bestond een woonbootadres uit het huisnummer van het tegenovergelegen pand plus de toevoeging ‘A.B.’ (van ‘aan boord’) of ‘t.o.’ (van ‘tegenover’).
Dat ging redelijk goed. Totdat alles werd geautomatiseerd en op digitale adresformulieren geen plaats was voor dergelijke specifieke toevoegingen. Met als gevolg dat veel post niet meer aankwam. Vooral pakketten. En ook servicemonteurs konden je adres nog zelden lokaliseren.
Na een zware lobby kregen de Amsterdamse woonboten precies achttien jaar geleden een eigen huisnummer. Hoera! Post zou voortaan altijd aankomen en dienstverleners zouden linea recta naar het juiste adres zoeven.
Helaas.
Tot op de dag van vandaag ontbreken op veel navigatiesystemen nog altijd de woonbootnummers, of beseffen leveranciers simpelweg niet dat er ook mensen op het water wonen. Met als gevolg dat post(pakketten) nog slechter worden bezorgd dan voorheen. Dat maaltijdbezorgers ons adres nooit weten te vinden. En dat er altijd de angst heerst dat eventuele spoedhulp te laat zal arriveren.
Vandaar dat ik al vrij snel weer de toevoeging ‘t.o. nummer zoveel’ uit de kast heb gehaald.
Voor de zekerheid.
En dan krijgen we nu tijdelijk weer een kaal ‘t.o.-nummer’, dus zónder eigen huisnummer, en dreigen de nieuwjaarswensen van tante Truus opnieuw in het water te vallen.
Maar dat niet alleen. Veel van mijn drijvende buren zijn net als ik ZZP-er met een eigen zaak aan ‘huis’. Ook die bedrijfjes moeten voor zo’n twee jaar officieel verkassen.
Het alternatief van de gemeente? Een brievenbus aan het bouwhek ter hoogte van ons huidige adres.
Zouden we daar dan ook een bouwhelm en veiligheidsschoenen bij krijgen?

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022
Dit is column 16 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg XV: Nu wel erg dichtbij…

We moeten hier weg XV: Nu wel erg dichtbij…

De grachtengordel begint steeds meer op een rampgebied te lijken met haar opengebroken kades, stapels zandzakken voor de deur, weggeslagen bruggen en bomen, en metershoge draglines die eerste hulp verlenen.
En ook hier komt het nu wel erg dichtbij.
De brug aan het einde van onze kade wordt sinds kort kunstmatig gestut en de brug daarnaast is sinds een dag of wat eveneens een no-go area. Bovendien worden voor onze deur proefsleuven gegraven naar de ondergrondse kabels en leidingen.
In deze zand- en puinhopen wordt het dagelijks lastiger mijn weg nog te vinden. Tien minuten eerder van huis wegfietsen is vanwege alle ad hoc omleidingen dan ook geen overbodige luxe om op tijd op m’n eindbestemming te geraken.
Intussen ‘teamsden’ we laatst weer met de gemeente over onze tijdelijke verplaatsing die steeds definitiever in de agenda lijkt te komen staan.
Mits en maar.
En tenzij.
Mits omwonenden geen bezwaar indienen dat een serieuze kans zou maken bij een rechter.
Tenzij omwoners eerst hun kadepanden willen funderen om de klappen van de kaderenovatie te kunnen opvangen.
En mits de gemeente niet alsnog kiest voor een geheel andere aanpak. Eén waarbij bomen worden gespaard, de zogenaamde ‘methode Beaufort’.
Na ‘Beaufort’ eerst keihard te hebben afgewezen, is er nu namelijk toch een gemeentelijke begeleidingscommissie ingesteld naar dit door verontruste bewoners via QR-codes op bomen aangekaarte alternatief, met als grote voordeel dat kademuren niet hoeven te worden gesloopt.
Het is al net als met corona: iedere keer denk je dat het einde van de tunnel in zicht komt, waarna alles toch weer een onverwachte wending neemt.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021
Dit is column 15 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg XIV: Het waterbedeffect

We moeten hier weg XIV: Het waterbedeffect

‘Knnnap!’ doet de vuilniszak terwijl de bovenmaatse vrachtwagen gevaarlijk schuin overhellend de hoge stoeprand oprijdt. Dit om een andere reus te passeren waaruit op het tegenoverliggende trottoir een vracht wordt geladen, de reuzenwielen rustend op een stapel platgereden vuilnis.
Door de druk spat de inhoud uit de zak tegen de truck, de winkelgevel, de stoep.
Ecoluiers, avocadoschillen en halflege havergurtbekers bedekken de looproute – het voetpad dat van gemeentewege een hoge rand kreeg om te voorkomen dat gemotoriseerd verkeer de voetgangers zou belagen op hun eigen bescheiden strookje van de openbare weg.
‘Knaaakkk!’ doet nu de eveneens aan de kant gezette kartonnen doos, terwijl de camion zich met veel moeite langs zijn collega-transporter wurmt. Hierbij wordt z’n tegenligger aan de bovenkant geschamperd, waardoor van beide de verflaag afspat. Maar dat niet alleen, de truck scheert aan de andere zijde rakelings langs een zeventiende-eeuwse klokgevel.
Op het stoepterras waar ik aan mijn ochtendkoffie-met-krantje zit, speelt dit tafereel zich meermalen op centimeters afstand van mij af.
Welkom in de Negen Straatjes.
Ik bekijk het in grote verwondering. Vanwege de afmeting van de winkelbevoorraders – zeker in verhouding met de smalle straat. Maar ook om de verbetenheid waarmee alles moet wijken: vuilnis, fietsen, monumentale winkelpanden, troittors, ongeduldige andere verkeersdeelnemers die op hun beurt vinden dat juist alles voor hén moet wijken…
‘Wat moeten we dan?’ De trucker vraagt het in reactie op mijn verbaasde blik. De gemeente heeft hen verboden nog langer op de bruggen te parkeren. Ze moeten toch iets?
Of ga ik soms zelf de spullen bij de fabriek ophalen?
Tja, daar zit ook wat in.
Maar misschien moet de gemeente het vooral door het vrachtverkeer veroorzaakte gigantische probleem van instortende bruggen en kades (de reden waarom brugparkeren sinds kort een no-go is) eens structureel gaan aanpakken.
Want nu lijkt het alsof ze daar aan het Waterlooplein telkens op een waterbed zitten te duwen.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021
Dit is column 14 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al eenentwintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg XIII: Ondergronds?

We moeten hier weg XIII: Ondergronds?

Iedereen wist het natuurlijk allang. Net zoals iedereen sinds decennia weet hoe erg het met het klimaat is gesteld.
De haan heeft al veel vaker dan drie keer gekraaid.
Maar net als met de klimaatverandering werd er hardnekkig weggekeken.
Dat wordt maar weer eens pijnlijk duidelijk in de documentaire Amsterdam is nog niet jarig*1 die een goed overzicht biedt van de verzakkingsproblematiek in die mooie stad die is gebouwd op zo langzamerhand compleet weggerotte houten palen. Vergeet de tenenkrommende voice-over (een deepfaked burgemeester Halsema?), vergeet ook de Mokumse clichédeuntjes die de beelden doorkruisen.
Wat overblijft is een hartverscheurend drama in ontelbaar bedrijven.
De gemeente Amsterdam heeft de problematiek zo ver laten oplopen, dat deze inmiddels een schier onontwarbare knoop is geworden van Gordiaanse afmetingen. Met alsmaar meer belanghebbende partijen: de bomen, woonboten, veiligheid, verkeersdoorstroming, trek van de vleermuis, politieke agenda’s, detailhandel, vuilnisafvoer, watervogelnesten, toerisme, uitzicht van de walbewoners…
En het belang van de één is de achilleshiel van de ander.
Voor pakweg een eeuw aan funderingswerk, een nu al oplopend miljardentekort en alsof dat nog niet genoeg is ook nog een stijgende waterspiegel.
Volgens recente berekeningen zou het water in Nederland als gevolg van de klimaatveranderingen in 2150 namelijk met vijf meter kunnen zijn gestegen, zo ‘vertelt’ demissionair premier Mark Rutte in een door De Correspondent gemaakte deepfake klimaattoespraak*2.
Vijf meter, het kunnen er ook drie zijn, maar dan nog. Waar laat dat Amsterdam, de stad die überhaupt al op eerdergenoemde palen onder de zeespiegel leunt?
Ergens in de buurt van Atlantis?
Misschien moet Amsterdam ondergronds gaan, inclusief ondergrondse grachten.

*1 Amsterdam is nog niet jarig van Simone de Vries is te zien op NPO Start.
*2 De deepfake klimaattoespraak van demissionair premier Rutte is te zien op De Correspondent.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021
Dit is column 13 in de serie We moeten hier weg. De graffiti in de foto toont de situatie onder de oppervlakte; te zien op de Marnixstraat vlakbij de Europarking.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende jaren vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg XII: De weegmat

We moeten hier weg XII: De weegmat

De binnenstad is één groot doolhof geworden. Wil ik met de fiets naar het Centraal station, word ik op de grachten zo vaak omgeleid dat ik niet veel later weer voor mijn eigen woonbootdeur sta.
De reden is welbekend: de abominabele staat van de kades en bruggen in de door Unesco beschermde grachtengordel. Hierdoor worden steeds meer gordeldelen afgesloten voor het verkeer.
Wat houdt zo’n Unesco-bestempeling tot ‘Werelderfgoed’ eigenlijk in, als achtereenvolgende gemeenteraden voortdurend wegkeken toen het op broodnodige herstelwerkzaamheden en verkeersingrepen aankwam? Bestaat er geen verplichting om dat erfgoed in stand te houden?
Het enig aanwijsbare resultaat van de Unescoïsering is dat er nóg meer verkeer afkwam op juist die plekken die al zo kwetsbaar waren dat ze überhaupt op de lijst belandden.
En dat terwijl er al bijna dertig jaar geleden een plan op de gemeentelijke tafel lag om het toenemende zware verkeer uit de binnenstad te weren, onder meer vanwege de overbelasting van de kades en bruggen. Vrachtwagens zouden aan de stadsrand hun waren moeten overladen in kleinere exemplaren die vervolgens de diverse stadsdelen zouden bevoorraden.
Wat er gebeurd is met dit plan? Het verdween in elk geval en un momento dado, zoals een beroemde Amsterdammer zou hebben gezegd, ónder diezelfde tafel.
Nooit meer iets van gehoord.
Intussen bleef het zware verkeer dat over de kades denderde maar uitdijen. Nu is er sinds 1 oktober 2021 wel een limiet gesteld aan het wettelijk toegestane vehikelgewicht (30 ton), maar wie moet dat controleren?
De BOA’s?
De verkeersregelaars die met alle wegopbrekingen en dus verkeersomleidingen de nieuwe duiven van de binnenstad zijn?
“Kentekencamera’s en handhavers met weegmatten”, lees ik op de gemeentewebsite terwijl ik met mijn fiets geduldig sta te wachten op een gevaarlijk manoeuvrerende reusachtige biertruck die vanwege een afsluiting de kade niet op kan.
Nou ben ik niet erg goed in schatten.
Mag ik een weegmat?

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021
Dit is column 12 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes (?) jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.


© Marjan Ippel

We moeten hier weg XI: Blijvende imagoschade

Het is alweer maanden stil. Na de eerste en enige Zoom-sessie hebben we van de kant van de gemeente geen teken van leven meer vernomen.
In de lokale krant verschijnen intussen alarmerende berichten dat Amsterdam tot 2025 een half miljard euro tekort komt om de ruim 200 kilometer instortende kades en zo’n 830 brakke bruggen te repareren.
En voor de jaren daarna ziet het er niet beter uit.
De oplossing? Stalen wanden moeten de boel bij elkaar houden.
Je ziet die roestige puisten op steeds meer plekken in de stad. Recent zijn er nog eens 84 kades en 33 bruggen met een of andere vorm van ‘lastbeperking’ of ‘veiligheidsconstructie’ bijgekomen.
En dat is onze grootste angst.
Dat we hier tijdelijk weg moeten omdat de kade toekomstbestendig wordt gemaakt voor weer minstens honderd jaar: prima. Alles voor ons mooie Amsterdam dat ooit zal zijn gebouwd op betonnen palen.
Maar als we weg zouden moeten omdat onze kade vanwege een budgetkwestie na decennialange grove nalatigheid van het stadsbestuur voor onbepaalde tijd achter staal wordt weggemoffeld met weinig zicht op terugkeer voor onze woonboten, dat is onverteerbaar.
Gelukkig hebben we invoelende volksvertegenwoordigers. Zoals Egbert De Vries, verkeerswethouder, die empathisch spreekt van ‘desinvesteringen en blijvende imagoschade voor de stad en het met de markt zullen moeten afkopen van afgesloten contracten’* omdat de projecten bij geldgebrek moeten worden ‘afgeschaald’.
Stel je eens voor, schetst De Vries de grimmige toekomst voor Amsterdam en de Amsterdammers: taxi’s zullen dan niet meer bij de kadepanden kunnen voorrijden, boodschappen en pakjes zullen lastiger aan de kadedeur kunnen worden afgeleverd, toeristen zullen de stad en haar grachten minder aantrekkelijk vinden.
Ja, stel je toch eens voor.
*Het Parool, 8 juli 2021
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 11 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg X: De Jacobsladder

We moeten hier weg X: De Jacobsladder

Eens in de pakweg twintig jaar moet ons stukje gracht worden uitgebaggerd. Al het jarenlang opgehoopte slib wordt dan verwijderd om de waterweg bevaarbaar te houden.
Omdat de blubber zich tegen de kades ophoopt, moeten de woonboten voor een dag of wat opzij om bij de randen te kunnen.
Ook de woonark van Eddy, musicus en mijn latere buurman.
Zomer 1989. Een paar jaar eerder heeft Eddy via een advertentie in De Telegraaf een oud arkje gekocht op voorspraak van zijn Canadese oom. Oom die timmerman is schatte het opknapwerk in als “plankje hier, plankje daar”. Maar toen oom alweer lang en breed terug op Canadese bodem was, bleek het toch wat meer dan wat plankjes hier en daar.
Maar als musicus die dagelijks uren repeteert is Eddy blij met zijn vrij liggende huis.
Het is een zonnige dag als Waternet de woonboten een voor een wegsleept voor een tijdelijk kampement aan een kade verderop.
Het wordt een hele uittocht.
Alsof je op vakantie gaat en je huis én straat meeneemt. Zelfs de plastic tuinstoelen en plantenpotten op het vlot van buurvrouw Judith blijven tijdens de verplaatsing gewoon staan. Zo zitten de bootburen eerste rang bij dit drijvende spektakel, camera in de hand.
Ook voor de mannen van Waternet is het een uitje. De sfeer is gemoedelijk en informeel. De koffie gaat rond.
Niks dichtgetimmerde contracten met calamiteitsclausules, niks verzekeringen, niks ambtelijke en juridische kretologie, niks verantwoordelijkheden doorschuiven van de ene instantie naar de andere.
En ook geen tijdelijke voorzieningen.
Het is letterlijk vrij kamperen zonder water, gas of verlichting. Eddy moet zelfs flink klauteren om überhaupt vanaf zijn tijdelijke ligplek aan de kant te komen, want ook in een impromptu steiger is niet voorzien.
Kortom: een groot avontuur.
Als de woonboten zijn verlegd, de gracht leeg is, kan het baggeren beginnen. Dat gebeurt met een Jacobsladder, een drijvende bak met daarop een diagonale lopende band waaraan vrij hangende emmers via een rondgaande beweging de modder uit de gracht oplepelen en in de bak gieten.
Na een kleine week worden de woonschepen teruggelegd en dartelen de toonladders als vanouds uit Eddy’s ark over het water.
Tekst: © Marjan Ippel, 2021 | Beeld: © Eddy Janning, 2021

Dit is column 10 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Natalie Hanssen

We moeten hier weg IX: Rattenvanger Ron

Op de wal in de elektriciteitskast van onze woonboot huist een rat. Dagelijks zien we hem doodgemoedereerd over onze loopplank naar zijn kade-optrekje slenteren.
Na wat telefonisch geheen-en-weer met de gemeente die oproept ratten te melden, maar er geen heil in ziet de waterdieren bij woonboten aan te pakken, staat rattenvanger Ron toch voor de deur. In zijn hand een cyaankleurige rattenval die met een sleuteltje opengaat als een geldkluisje.
Ratten zijn geen muizen, stelt Ron me onmiddellijk gerust. Als je er dáár een van hebt, zit je zo met een continent vol.
Met ratten blijft het meestal bij één. Een vrijgezel, bovendien. Als de moederrat een nest krijgt, jaagt ze alle mannetjes weg. Die gaan dan op zichzelf wonen.
Ron zegt overigens liefkozend “ratjes”.
Mooie beestjes.
‘Je woont hier al twintig jaar, zeg je? Dan heb je toch weleens eerder een ratje gezien?’ Maar Ron moet toegeven dat ze sinds Corona veel zichtbaarder zijn. Ze moeten harder werken voor hun eten, want minder toeristenafval.
‘En vooral jouw vlot is een vakantie-eiland voor ze, met al die planten op het water.’
Leven en laten leven. Maar toen ik rattenkeutels op m’n moesvlot vond en sporen van een rattenbacchanaal ten koste van mijn planten, had mijn Amsterdamse tolerantie d’r grens bereikt.
Ikzelf heb gelukkig niets van de vrijgezel te vrezen, aldus Ron: ‘Ratjes vallen je niet aan en komen niet in je huis. Ook niet via de wc-pot. Zij zijn juist bang voor jou. Die ophef tegenwoordig: allemaal overdreven.’
Ernstig gezicht: ‘Tenminste, zolang je ze niet knuffelt, hè?’
Ron laat zien hoe de rattenval werkt. Met het sleuteltje opent hij het moordtuig met daarin de klem en het lokaas. ‘Het ratje moet langs de klem om bij het aas te komen. Geen cyaankali, hoor.’
De val wordt strategisch onderaan de elektriciteitskast geplaatst; een paar rondslingerende bakstenen erop tegen het wegglijden. Met de belofte de komende weken regelmatig te komen checken, stapt Ron weer op zijn wit-rode GGD-bakfiets.
Lekker achter de ratjes aan. ‘Beter dan op kantoor zitten, toch?’
Tekst: © Marjan Ippel, 2021 | Beeld: © Natalie Hanssen, 2021

Dit is column 9 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg VIII: Mijn buurvrouw Judith

We moeten hier weg VIII: Mijn buurvrouw Judith

In 1973 gaat ze werken in Amsterdam, mijn buurvrouw Judith. En daarom zoekt ze woonruimte. Gewend aan de ouderlijke eengezinswoning schrikt de 21-jarige ervan hoe Amsterdammers wonen.
In gleuven boven, onder en naast elkaar!
Dat is geen leven.
Haar schoonzus woont op een boot bij Loosdrecht. Zodoende gaat Judith ook op het water zoeken. Dan nog een voordelige vorm van wonen, bovendien.
Ze betrekt een opgebouwd stalen “Westlandertje”, ooit gebruikt voor het vervoer van tuinbouwproducten. Maar de gemeente wil af van stalen woonschepen. Het regelmatig zandstralen en teren is slecht voor het milieu.
Nu wil het dorp Wassenaar toevallig juist haar woonarken lozen. En zo kan ze een Moree-ark uit 1951 overnemen.
De Moree, genoemd naar z’n Wassenaarse ontwerper, is groter dan het Westlandertje. Dus Judith op de fiets naar de Waterpolitie. Of ze van plek mag ruilen met de buren. Na wat stempels en briefjes en nog meer stempels en briefjes is het geregeld.
Samen met haar zusje en moeder vaart ze de ark met een sleper naar de stad. Tegen de avond bereiken ze het Nieuwe Meer, waar wordt overnacht. De volgende dag, 10 februari 1976, wordt de ark aangemeerd op de plek waar-ie nog altijd ligt.*
Judith ligt dan in een rijtje met alleen maar jonge vrouwen. Creatievelingen en studenten. Aan de wal ziet men woonbootbewoners weliswaar onverminderd als zwervers, de werkelijkheid is aan het kantelen.
Toch blijft de gemeente zelfs het kleinste detail van haar drijvende burgers bijhouden op een grote stadsplattegrond, zo wordt gezegd. Punaises in verschillende kleuren zouden daarbij staan voor het type boot én bewoner. Met dank aan de Sluis-, Brug- en Waterdienst die op de fiets het liggeld komt innen en zo alles van iedereen weet.
Is het behelpen omdat er nog geen riolering is en ze kookt op een gasfles? Welnee. Hooguit lastig als d’r haar net ingeshampood is en de gasfles leeg blijkt. Of als de waterleidingen bevriezen en er water bij de bakker over de brug moet worden gehaald.
Terug naar de wal is voor Judith geen optie. De vrijheid om middenin de nacht keihard te zingen zonder dat iemand er last van heeft, die geef je toch niet op?

*Op twee kleine tijdelijke verplaatsingen na; waarover later meer…
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 8 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Marjan Ippel

We moeten hier weg VII: De vind-app

Er staan twee politieagenten voor de deur. Dan schrik je toch altijd even.
Ze vallen meteen met de deur in huis. Ze hebben een aangifte van diefstal van een iPhone en volgens de app ‘Find My iPhone’ bevindt het gestolen exemplaar zich op onze woonboot.
Fijne binnenkomer.
Wat zeg je in zo’n situatie? “Hij is hier niet.” Want dat is zo.
De agenten zijn er zelf ook verlegen mee, maar de vind-app liegt niet. Dit is de plek.
Vind-app versus woonbootbewoner. Wie te geloven?
Gelukkig zijn de platte petten niet van de generatie die woonbootbewoners per definitie zag als tuig van de richel, asocialen, klaplopers.
De wet waarin woonbootbewoners officieel als randmaatschappelijken werden bestempeld waartegen de brave burger in bescherming moest worden genomen, werd ergens in de jaren negentig van de vorige eeuw officieel ingetrokken. Ik schat dat deze twee toen net uit de luiers waren.
Maar ja, die app…
Of ik soms huisgenoten heb die wellicht per ongeluk in het bezit zijn van de bewuste telefoon?
Nee, dus.
Ik stel voor op straat te zoeken. Vanwege de nabijheid van nogal wat uitgaansgelegenheden vinden we tussen de planten geregeld gestolen tassen, jassen en portemonnees waar de waardevolle spullen uit zijn gehaald. De verworpen items geven wij altijd netjes bij het dichtstbijzijnde politiebureau af.
Dat van hun.
Maar in de bosjes hadden ze al gekeken. En volgens de app ligt het toestel niet daar, maar hier.
Ik kan niet anders dan adviseren toch elders te zoeken, want dit is een doodlopende weg. Of wilden ze soms huiszoeking doen?
De agenten druipen af, om even later weer aan te kloppen. Ze hebben de smartphone gevonden: hij lag – waarschijnlijk weggesmeten – in het water pal tegen onze woonboot aan.
“De vind-app werkt dus prima”, oordelen ze.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 7 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg VI: Stukje Historie 1

We moeten hier weg VI: Stukje Historie 1

Ook al zien gemeentes ze nog altijd liever gaan dan komen (of blijven), het is niet meer zo erg als begin twintigste eeuw toen woonbootbewoners een “maatschappelijk euvel” heetten, beschonken landlopers die de brave burgers belaagden en moesten worden aangepakt en opgepakt.
Het is 1903 als Prof. Mr. Jacob Domela Nieuwenhuis, telg uit het beroemde domineesgeslacht, de opdracht krijgt tot vorming van de ‘Staatscommissie inzake Bedelarij en Landlooperij, Woonwagens en Woonschepen, Habitueele Dronkenschap’, ter voorbereiding van een wet die het maatschappelijk euvel bij de wortel moet uitroeien.*1
Vier jaar later zoeken Jacob & co. nog altijd vergeefs naar harde bewijzen voor het algemeen heersende negatieve beeld van bootbewoners.
Er wordt dan niet geconcludeerd dat er geen grond voor zo’n wet is.
Nee, in 1911 gaat het onderzoek gewoon in de herhaling. Dit keer met een focus op leefomstandigheden in vierkante meters, de overdracht van besmettelijke ziektes, inkomen, naleving van de wet op de leerplicht en bovenal: drankgebruik.
En? Opnieuw geen hard bewijs.
In plaats van blij te zijn, bedenkt de staatscommissie dat de lokale Bromsnorren vanwege de onvastheid van de onderzoeksobjecten geen goed beeld hebben kunnen krijgen van vooral die notoire drankzucht. *2
En dus komt de Wet op de Woonwagens en Woonschepen er op 26 juli 1918 gewoon zoals gepland.
Na vijftien jaar kan er eindelijk geproost worden op deze superhandige registratietool.
Hoewel? Juist dankzij deze landelijke wet die weliswaar regels stelt aan woonschepen, maar ze niet verbiedt, kan geen enkele waterrijke gemeente nog waterbewoners weren. Vooral in de grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Groningen stromen de aanvragen voor ligplaatsen binnen, die vanwege de torenhoge woningnood knarsetandend worden ingewilligd. De volgende tien jaar stijgt het aantal woonschepen explosief.
Oeps.
De wet heeft zich als een boemerang gekeerd tegen de gemeentes en hun wens om drijvende burgers te verdrijven.
Toch maken de ambtenaren zich ook weer niet echt zorgen. Immers, wonen op het water is vanwege de woningnood een tijdelijk verschijnsel dat vanzelf verdwijnt zodra er voldoende heipalen de grond in zijn gestampt voor nieuwe woonwijken.
Wordt vervolgd…
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

*1 Zie De Wet Woonwagens en Woonschepen van 1918.
*2 Bromsnor is de plaatselijke politieagent die altijd jaagt op Swiebertje, de landloper in de naar hem genoemde serie uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.

Dit is column 6 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

De Coronajaren XXIV: Liefde in tijden van lockdown

De Coronajaren XXIV: Liefde in tijden van lockdown

Vriendin 1 [in de rij voor een takeaway-cocktail; samenzweerderig]: ‘Ik had gister een date.’
Vriendin 2 [kirt enthousiast]: ‘Vertel!’
1: ‘We hebben uren gepraat. Het ging helemaal vanzelf.’
2: ‘Dus hij is leuk?’
[1 knikt blij]
2: ‘Is-ie knap?’
1 [knikt nog heftiger]: ‘Ik zal je zo z’n Instagram laten zien.’
2: ‘Waar ken je hem van?’
1: ‘Instagram. Aan het begin van de eerste lockdown hadden we al contact.’
2 [quasi-beledigd]: ‘Pardon?’
1: ‘Toen hij erachter kwam dat ik 22 was, zei hij: “Dan temper ik mijn verwachtingen maar een beetje.”’ [giechelt]
2: ‘Hoe oud is hij dan?’
1 [glunderend]: ‘42.’
[2 fluit tussen haar tanden]
1: ‘Ik vond het geen probleem. Hij wel. Ging-ie daarom maar iets met iemand anders beginnen. Maar hij DM’t me toch telkens weer.’
2 [zwijmelend]: ‘Zoeoeoet.’
1: ‘En ik doe niks, hè? Híj begint steeds met DM’en.’
2: ‘En nu?’
[Ze zijn aan de beurt om te bestellen. 2 stapt de drempel over en draait zich naar 1]
2: ‘Wilde jij nou een “Blue Taboo”?’
[1 knikt. 2 loopt naar binnen. Vriendin 3 en 4 sluiten achter in de rij aan]
3: ‘Wat zij allemaal pikt van hem omdat ze in de lockdown niet alleen wil zijn.’
4: ‘Ze is gek.’
3: ‘Weet je hoe hij haar noemt?’
[4 heeft geen idee]
3: ‘Mijn Febo-muur!’
[4 reageert geschokt en lacht dan nerveus]
4: ‘Ik wil niet weten wat hij daarmee bedoelt…’

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is deel 24, tevens het laatste deel, in de reeks De Coronajaren.