We moeten hier weg XVII: Eendenrituelen

We moeten hier weg XVII: Eendenrituelen

Ik moet ineens denken aan moeder eend.
Niet geheel toevallig, overigens. Vorige week kwam ze namelijk met haar ‘beau du saison’ op mijn moesvlot langs om een nestplek uit te zoeken.
Precies zoals elk jaar, alleen nog weer een maand eerder dan de vorige keer.
Begin januari!
En vanochtend is ze er weer. En hij ook.
Dat die twee überhaupt nog de moeite nemen om dat hele ritueel op te voeren van bezoeken, keuren, proefzitten en uiteindelijk werpen, terwijl we allemaal weten dat het toch weer de lavendelplant wordt waarin moeders kroost het levenslicht zal zien. Of anders de bak met siergras genaamd lampenpoetser.
Exact zoals alle voorgaande jaren.
Maar ja, hetzelfde zou zij natuurlijk over al onze overbodige rituelen kunnen zeggen.
Daar moet ik allemaal aan denken.
Maar ineens schiet het ook door mijn hoofd dat dit voorlopig de laatste keer zal zijn. Of liever: de laatste keren.
Want de ervaring leert dat van zo’n winternest helemaal niets terechtkomt, waarna mevrouw eend met misschien wel weer een heel andere lover doodleuk opnieuw begint. En omdat het tegen die tijd inmiddels wél voorjaar zal zijn, zal pas die tweede leg leiden tot zo’n sierlijke sliert kuikentjes achter hun lentefrisse mama aan.
Wat ik dus plots besef, is dat ‘mijn’ moeder eend volgend jaar vergeefs zal zoeken naar de lavendelbak. En dat ze ook de lampenpoetser nergens zal vinden. Als alles gaat volgens gemeentelijk plan liggen wij dan immers ergens anders.
Inclusief moesvlot, háár designated kraamkamer.
Is mevrouw nu al behoorlijk in de war door reeds begin januari een gezinnetje te gaan stichten, moet je volgend jaar eens zien als dan ook nog het vlot nergens te bekennen is.
Op deze plek zal ze enkel werkschuiten, ijzeren damwanden, drijvende hijskranen, heimachines en veel drillende steenboren treffen.
En wat dan?
Misschien moet ik t.z.t. aan het bouwhek naast onze postbus een briefje voor d’r ophangen.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022
(foto: moeders beau du saison)
Dit is column 17 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Marjan Ippel

We moeten hier weg XI: Blijvende imagoschade

Het is alweer maanden stil. Na de eerste en enige Zoom-sessie hebben we van de kant van de gemeente geen teken van leven meer vernomen.
In de lokale krant verschijnen intussen alarmerende berichten dat Amsterdam tot 2025 een half miljard euro tekort komt om de ruim 200 kilometer instortende kades en zo’n 830 brakke bruggen te repareren.
En voor de jaren daarna ziet het er niet beter uit.
De oplossing? Stalen wanden moeten de boel bij elkaar houden.
Je ziet die roestige puisten op steeds meer plekken in de stad. Recent zijn er nog eens 84 kades en 33 bruggen met een of andere vorm van ‘lastbeperking’ of ‘veiligheidsconstructie’ bijgekomen.
En dat is onze grootste angst.
Dat we hier tijdelijk weg moeten omdat de kade toekomstbestendig wordt gemaakt voor weer minstens honderd jaar: prima. Alles voor ons mooie Amsterdam dat ooit zal zijn gebouwd op betonnen palen.
Maar als we weg zouden moeten omdat onze kade vanwege een budgetkwestie na decennialange grove nalatigheid van het stadsbestuur voor onbepaalde tijd achter staal wordt weggemoffeld met weinig zicht op terugkeer voor onze woonboten, dat is onverteerbaar.
Gelukkig hebben we invoelende volksvertegenwoordigers. Zoals Egbert De Vries, verkeerswethouder, die empathisch spreekt van ‘desinvesteringen en blijvende imagoschade voor de stad en het met de markt zullen moeten afkopen van afgesloten contracten’* omdat de projecten bij geldgebrek moeten worden ‘afgeschaald’.
Stel je eens voor, schetst De Vries de grimmige toekomst voor Amsterdam en de Amsterdammers: taxi’s zullen dan niet meer bij de kadepanden kunnen voorrijden, boodschappen en pakjes zullen lastiger aan de kadedeur kunnen worden afgeleverd, toeristen zullen de stad en haar grachten minder aantrekkelijk vinden.
Ja, stel je toch eens voor.
*Het Parool, 8 juli 2021
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 11 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg X: De Jacobsladder

We moeten hier weg X: De Jacobsladder

Eens in de pakweg twintig jaar moet ons stukje gracht worden uitgebaggerd. Al het jarenlang opgehoopte slib wordt dan verwijderd om de waterweg bevaarbaar te houden.
Omdat de blubber zich tegen de kades ophoopt, moeten de woonboten voor een dag of wat opzij om bij de randen te kunnen.
Ook de woonark van Eddy, musicus en mijn latere buurman.
Zomer 1989. Een paar jaar eerder heeft Eddy via een advertentie in De Telegraaf een oud arkje gekocht op voorspraak van zijn Canadese oom. Oom die timmerman is schatte het opknapwerk in als “plankje hier, plankje daar”. Maar toen oom alweer lang en breed terug op Canadese bodem was, bleek het toch wat meer dan wat plankjes hier en daar.
Maar als musicus die dagelijks uren repeteert is Eddy blij met zijn vrij liggende huis.
Het is een zonnige dag als Waternet de woonboten een voor een wegsleept voor een tijdelijk kampement aan een kade verderop.
Het wordt een hele uittocht.
Alsof je op vakantie gaat en je huis én straat meeneemt. Zelfs de plastic tuinstoelen en plantenpotten op het vlot van buurvrouw Judith blijven tijdens de verplaatsing gewoon staan. Zo zitten de bootburen eerste rang bij dit drijvende spektakel, camera in de hand.
Ook voor de mannen van Waternet is het een uitje. De sfeer is gemoedelijk en informeel. De koffie gaat rond.
Niks dichtgetimmerde contracten met calamiteitsclausules, niks verzekeringen, niks ambtelijke en juridische kretologie, niks verantwoordelijkheden doorschuiven van de ene instantie naar de andere.
En ook geen tijdelijke voorzieningen.
Het is letterlijk vrij kamperen zonder water, gas of verlichting. Eddy moet zelfs flink klauteren om überhaupt vanaf zijn tijdelijke ligplek aan de kant te komen, want ook in een impromptu steiger is niet voorzien.
Kortom: een groot avontuur.
Als de woonboten zijn verlegd, de gracht leeg is, kan het baggeren beginnen. Dat gebeurt met een Jacobsladder, een drijvende bak met daarop een diagonale lopende band waaraan vrij hangende emmers via een rondgaande beweging de modder uit de gracht oplepelen en in de bak gieten.
Na een kleine week worden de woonschepen teruggelegd en dartelen de toonladders als vanouds uit Eddy’s ark over het water.
Tekst: © Marjan Ippel, 2021 | Beeld: © Eddy Janning, 2021

Dit is column 10 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Natalie Hanssen

We moeten hier weg IX: Rattenvanger Ron

Op de wal in de elektriciteitskast van onze woonboot huist een rat. Dagelijks zien we hem doodgemoedereerd over onze loopplank naar zijn kade-optrekje slenteren.
Na wat telefonisch geheen-en-weer met de gemeente die oproept ratten te melden, maar er geen heil in ziet de waterdieren bij woonboten aan te pakken, staat rattenvanger Ron toch voor de deur. In zijn hand een cyaankleurige rattenval die met een sleuteltje opengaat als een geldkluisje.
Ratten zijn geen muizen, stelt Ron me onmiddellijk gerust. Als je er dáár een van hebt, zit je zo met een continent vol.
Met ratten blijft het meestal bij één. Een vrijgezel, bovendien. Als de moederrat een nest krijgt, jaagt ze alle mannetjes weg. Die gaan dan op zichzelf wonen.
Ron zegt overigens liefkozend “ratjes”.
Mooie beestjes.
‘Je woont hier al twintig jaar, zeg je? Dan heb je toch weleens eerder een ratje gezien?’ Maar Ron moet toegeven dat ze sinds Corona veel zichtbaarder zijn. Ze moeten harder werken voor hun eten, want minder toeristenafval.
‘En vooral jouw vlot is een vakantie-eiland voor ze, met al die planten op het water.’
Leven en laten leven. Maar toen ik rattenkeutels op m’n moesvlot vond en sporen van een rattenbacchanaal ten koste van mijn planten, had mijn Amsterdamse tolerantie d’r grens bereikt.
Ikzelf heb gelukkig niets van de vrijgezel te vrezen, aldus Ron: ‘Ratjes vallen je niet aan en komen niet in je huis. Ook niet via de wc-pot. Zij zijn juist bang voor jou. Die ophef tegenwoordig: allemaal overdreven.’
Ernstig gezicht: ‘Tenminste, zolang je ze niet knuffelt, hè?’
Ron laat zien hoe de rattenval werkt. Met het sleuteltje opent hij het moordtuig met daarin de klem en het lokaas. ‘Het ratje moet langs de klem om bij het aas te komen. Geen cyaankali, hoor.’
De val wordt strategisch onderaan de elektriciteitskast geplaatst; een paar rondslingerende bakstenen erop tegen het wegglijden. Met de belofte de komende weken regelmatig te komen checken, stapt Ron weer op zijn wit-rode GGD-bakfiets.
Lekker achter de ratjes aan. ‘Beter dan op kantoor zitten, toch?’
Tekst: © Marjan Ippel, 2021 | Beeld: © Natalie Hanssen, 2021

Dit is column 9 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Marjan Ippel

We moeten hier weg IV: De Tafel

Voor de eerste Zoom-sessie met de gemeente installeren we ons samen met de linker buurman aan onze tafel. Geen designy exemplaar, maar een afgeleefd ding vol sporen van ons dagelijkse woonbootleven.
De tafel die sinds Covid zoveel méér is dan eettafel alleen. Die stilletjesaan onze wereld is geworden, het centrum van onze lockdownactiviteiten. Waaraan we boodschappen doen, naar de bios of uit eten gaan, musea en concerten bezoeken. En dat terwijl ons woon-werkverkeer zich beperkt tot het forenzen van de ene tafelhoek naar de andere.
Aan die tafel worden nu ook de eerste stappen gezet voor de Grote Waterverplaatsing. Na een voorstelrondje (“Mijn naam is Marjan en ik ben woonbootbewoner”) pakt gemeenteambtenaar 1 uit met een slideshow over het hoe, wat en waarom van de aankomende kadevernieuwing.
Bijna als een voetnoot verschijnt een getekende impressie van de huidige kadesituatie.
Nu weten zelfs buitenlandse media dat Amsterdam die grote stad is gebouwd op palen – zoals ze gretig citeren uit het oude kinderliedje. Maar ben ik de enige die dacht dat daarmee uitsluitend de huizen en gebouwen werden bedoeld?
Werd ik op het verkeerde been gezet door de heimachines die in mijn jeugd met alle geweld houten palen de grond in ramden voor weer een nieuw woonblok?
De complete stad, inclusief de 600 kilometer aan kades, blijkt door zulke palen te worden gedragen. Of liever, door een immense houten tafel.
Met weliswaar duizenden poten. Maar toch, een tafel.
En die tafel is flink afgeragd van al het leven dat er bovenop krioelt. Hij is aan het wiebelen. En daar helpt geen bierviltje meer tegen.
Je ziet het tijdens koffieloopjes door de stad: vuistdikke scheuren in de kadewanden, muren die naar buiten hellen, bomen die zich tussen de bakstenen door wrikken om zich als een prediker met gespreide armen op te richten naar de hemel.
Maar dat blijkt dus het topje van de ijsberg.
Er volgen meer dia’s. Over hoe beton het hout gaat vervangen, bijvoorbeeld.
Maar voor mijn ogen zweeft dat ene beeld van de tafel die onze stad draagt. Waarop ons dagelijks leven, onze wereld zich afspeelt.
Tekst: © Marjan Ippel, 2021 | Beeld: Gemeente Amsterdam

Dit is column 4 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Marjan Ippel

We moeten hier weg III: De boomklever

Vanmorgen landde een boomklever op de tafel van ons moesvlot. Nieuwsgierig tuurde ze bij onze woonboot naar binnen, het kopje schuin.
Wij liggen precies onder de aanvliegroute van een groeiend aantal vogelsoorten, maar deze boomklever maakte vandaag haar debuut op het vlot.
Haar nieuwsgierigheid bracht de herinnering naar boven aan die Amerikaanse toerist die haar handen tegen ons keukenraam tot een kijker had gevormd. Staand op de zitting van haar canalbike begluurde ze me onbeschaamd, om tegen haar duopassagier uit te roepen: ‘Oh My God, hier leven echt mensen!’ (maar dan in het Amerikaans)
Goddank moesten smartphones nog worden uitgevonden.
En zo kwamen meer herinneringen aangevlogen. Van dat Franse gezin dat op een zomerzondagochtend aanklopte en vroeg of hier iemand woonde. Ze konden zich niet voorstellen hoe dat gaat, wonen op het water. Hadden we bijvoorbeeld wel verwarming? Een douche? En hoe ging dat met “pipi” en “caca”?
Zoekend naar mijn camera om de boomklever vast te leggen, dacht ik aan het Thaise tijdschrift met daarin een reisverslag over Amsterdam, ooit meegebracht door een in Bangkok wonende vriend. Op een van de foto’s had hij onze woonark herkend. Het bijschrift: ‘Zo wonen de mensen in Amsterdam: in drijvende hutten op het water.’ Of iets van die strekking. Ik moest het doen met zijn vertaling vanuit het Thais.
En dan die modefotograaf uit Moskou. Na een locatiescouting door de stad wilde hij perse op ons vlot een reportage schieten voor een Russisch modetijdschrift. Ook al stonden zijn meterslange modellen allesbehalve te springen om met hun al even metershoge hakken op een schommelend oppervlak te moeten balanceren.
Zou die boomklever zich nou óók afvragen of hier mensen wonen? Met de camera in de hand vroeg ik het me plots af. En hoe dat dan gaat met “pipi” en “caca”? (Nâh, dat niet)
Maar ze was al gevlogen.
Nog lang bleven mijn vragen in de lucht hangen.
Hoe je blijft kleven, bijvoorbeeld.
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 3 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

Marjan Ippel

We moeten hier weg II: Roerend Goed

‘Jullie moeten hier weg, hè?’
De zoveelste kadebuur die me aanklampt naar aanleiding van De Brief die ook op de wal voor opschudding zorgt.
‘Jullie komen toch wel weer terug?’
En dat is de standaard bezorgde reactie. Wij vormen een hechte buurt. Van de drijvende, zowel als de vaste kant. Met als jaarlijks hoogtepunt het kadefeest inclusief sjoelbak, partytent en culinaire huisvlijt.
De buurt die samen onze 80-jarige buurvrouw door lockdown I loodste met boodschappen, anderhalvemetervrijmibo’s en pannetjes eten.
De buurt ook die haar de laatste groet bracht op háár kade.
Van die kade vormen onze arken een onlosmakelijk deel, ook al heten ze officieel ‘drijvende bouwwerken’ en volgens hypotheekbanken zelfs ‘roerend’ in plaats van ‘onroerend goed’.
Wat in bancaire termen zoveel betekent als: vogelvrij.
Nog tot diep in de vorige eeuw vielen woonbootbewoners onder de Wet Woonwagens en Woonschepen, in 1918 aangenomen “om de ‘gewone’ bevolking te beschermen en de openbare orde te handhaven”.*
Woonbootkinderen zouden onder die wet niet welkom zijn geweest op buurtscholen, maar naar de schippersschool zijn verwezen.
En ergens jaren nul van deze eeuw bedacht een wethouder dat ons drijvende rijtje een nautisch knelpunt vormde en daarom subiet onze buurt en zelfs ons stadsdeel uit gedreven zou moeten worden.
Zo formuleert elk nieuw gemeentebestuur een eigen unieke visie op wonen op het water. Nu eens vormen we een karakteristiek stadsbeeld of dé oplossing voor het woningtekort, dan weer zijn we vooral obstakels voor uitzicht en verkoopwaarde van de kapitale kadepanden.
Daar zijn we aan gewend.
Maar als mijn Cees me er de afgelopen decennia op wees dat onze ark nu eenmaal niet zoals de rest van Amsterdam is gebouwd op palen en er dus een moment kan komen dat onze woondroom uiteenspat, vond ik hem een zwartkijker.
Tot nu. Tot De Brief. De Brief die meer vragen oproept dan beantwoordt. Want: we komen toch wel weer terug?
* Zie Afschaffing van de wet op woonwagens en woonschepen.
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 2 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al meer dan twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Marjan Ippel

We moeten hier weg I: De Brief

Het onheil besloop ons als een kat. Behoedzaam, schijnbaar onbeweeglijk. Onwaarneembaar voor wie niet weet.
Het eerste teken dat er ‘iets’ stond te gebeuren, was het onaangekondigd verschijnen van lukraak geplaatste betonnen plantenbakken op de kade waar kort daarvoor nog auto’s geparkeerd hadden gestaan.
Niet veel later laadden mannen in oranje hesjes vrijwel dagelijks hun driepotige meetapparatuur uit een busje voor een werkdag vol onduidelijke handelingen.
Tenminste, voor mij.
Bijvoorbeeld: een van de twee staand op de brug, handgebaren uitwisselend met de ander op de wal, als leden van een geheim genootschap.
Na hun bezoek stonden er steevast nieuwe getallen (5401, 6952) met witte verf op de stoep geklad. Soms begeleid door een ferme pijl. Soms ook door een forse stip of cirkel. Aan de buitenmuren van de woonpanden verschenen fluokleurige schietschijfjes en spiegelende objectjes gefacetteerd als de ogen van een vlieg. Bij tijden waren die plots ook weer verdwenen of verplaatst.
Op het dieptepunt van de coronacijfers arriveerden de oranje hesjes ’s morgens vroeg in een personenauto met omgekeerd op het dak een minuscule roeiboot in matching kleur die in luttele seconden in het water lag. Ze pasten er net samen in, de oranje hesjes, de knieën bijna in hun nek.
Zo begon een minutieuze roeitocht rond onze woonboten. Ze haalden monsters uit het water. Of stopten die er juist in. Geen idee. Hun antwoorden op onze nieuwsgierige vragen brachten ons niets verder.
Echt serieus werd het toen een Kuifje-achtig duikpak aan een lange rubberen navelstreng als het monster van Loch Ness opdook naast het keukenraam – de apotheose van zich verplaatsende slierten luchtbelletjes, alsof een school vissen dicht onder het wateroppervlak een polonaise deed.
En toen op een dag gleed De Brief door de brievenbus: ‘Tijdelijke verplaatsing woonarken’.
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 1 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al meer dan twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.