‘s Morgens steekt er een getypt briefje uit de brievenbus: “Als u ooit deze woonboot wilt verkopen, neem dan a.u.b. contact met mij op!” (plus telefoonnummer)
Het is niet het eerste en waarschijnlijk ook niet het laatste bericht met die strekking dat bij ons op de deurmat belandt. Soms ook wordt er aangeklopt met de vraag of we willen verkopen. (Nee)
De gemeentelijke en overheidsinstanties mogen de woonbootdossiers de afgelopen decennia als een hete aardappel naar elkaar hebben doorgespeeld – met als gevolg dat een deel is zoekgeraakt, zoals gemeenteambtenaar 2 laatst tijdens onze Zoom-sessie doodleuk vertelde – heel wat Amsterdammers dromen van een leven op het water.
En de gemiddelde toerist van een nacht op de gracht.
Later op die avond wordt er op de deur geklopt door een jonge vrouw, mobieltje in haar hand. De boot kopen wil ze niet. In plaats daarvan vraagt ze met een fors Londens accent of er een kamer vrij is. Pas dan ontwaart Cees, die op dit late uur opendeed, de gigantische roze rolkoffer naast haar op ons ponton.
Inmiddels gewend dat toeristen nogal eens moeite hebben hun online geboekte logeeradres te lokaliseren, wijst hij geroutineerd naar de overkant, de kade met een overvloed aan short stay-opties.
Case closed.
Maar niet voor de Londense die haar zinnen heeft gezet op slapen op een woonboot.
Onze woonboot.
Ze wijkt geen centimeter, hoezeer haar ook wordt duidelijk gemaakt dat het er niet in zit. En dat het bovendien onverstandig is om ’s avonds laat op willekeurige deuren te kloppen voor onderdak.
De Britse wordt ongeduldig. Een bed wil ze. Voor een nacht of twee. Hier. Wat valt daar niet aan te begrijpen?
Dat het hier geen hotel is, daar wil ze nog wel aan, maar “so what?”.
Na een “fuck you!” in authentiek cockney sleurt de toerist de roze rolkoffer de kade weer op, de duisternis in.
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021
Dit is column 5 in de serie We moeten hier weg.
Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.