We moeten hier weg XX: Of toch niet?

We moeten hier weg XX: Of toch niet?

Naar goed gemeentelijk gebruik, moeten wij als eerste betrokkenen telkens het laatste nieuws over de vernieuwing van onze in zorgelijke staat verkerende kade en de daarbij behorende tijdelijke verplaatsing van onze woonboten uit de krant vernemen.
Het is namelijk inmiddels al heel lang stil van de kant van onze gemeentelijke projectleider.
Nummer vier intussen, als ik me niet vertel.
Het laatste wat wij hoorden, of liever lazen, was een vluchtig mailtje deze zomer. Daarin stond dat we de beloofde verplaatsingsvergoedingen op onze buik konden schrijven (maar dan in ambtenarentaal) en dat er een nieuw plan in de maak was, waarbij hoogst onzeker was of de door de gemeente aangewezen tijdelijke ligplaatsen nog wel beschikbaar zouden zijn. 
Oftewel: wij en onze buren waren volledig terug bij af.
Opnieuw onzekerheid alom.
Bij navraag kregen we nog te lezen dat de planning van ergens in 2023 – op zichzelf al een verschuiving van het project met ruim anderhalf jaar – nu verlegd was naar eind Q2 25.
In gewoon Nederlands: rond de maand juni in 2025.
Waarheen? Waarvoor? Geen idee…
Maar als ik vandaag Het Parool opensla, kantelt mijn toekomstbeeld opnieuw.
Begrijp ik verkeerswethouder Melanie van der Horst goed, dan vormt onze kade nog altijd een herstelprioriteit, maar zal het misschien niet eens meer tot een tijdelijke verplaatsing van onze woningen komen.
Veranderde inzichten dicteren nu namelijk: hier en daar een pleistertje en een kusje erop. En klaar!
Eh… hoera?
De reden is dat de kades die eerst als extreem instortgevaarlijk werden aangemerkt volgens de zoveelste nieuwe kostbare berekeningen ineens nog minimaal dertig jaar mee blijken te kunnen. Alle vuistdikke scheuren en verzakkingen ten spijt.
Het doet me denken aan wat expats altijd over de praktijken van Nederlandse huisartsen zeggen: ‘Neem een paracetamolletje en kom over twee weken nog maar eens terug.’
In dit geval over dertig jaar.
Komt het de gemeente financieel even goed uit om de boel opnieuw dertig jaar voor zich uit te kunnen schuiven?
Een en ander wordt ingekleed met het aantrekkelijk klinkende argument van minder overlast voor het kade- en brugverkeer. Over de zorgen en onzekerheden van de betrokken bewoners naar goed gemeentelijk gebruik wederom geen woord.
Noch over de erfenis waarmee deze gemeente de volgende generaties opzadelt.
We zullen te zijner tijd wel weer in de krant lezen of dit inderdaad de laatste aflevering zal blijken in deze langlopende Amsterdamse kadesoap.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2023

Aan de overkant: Bermtoerisme

Aan de overkant: Bermtoerisme

‘Bermtoerisme!’
C. wijst naar de overkant. Het is zondag, einde middag. Een mooie zomerse dag. 
Bermtoerisme. C.’s opmerking brengt me terug naar mijn jeugd. Op een stralende zomerdag met de auto een eindje gaan rijden met ons gezin. Een kan koffie en boterhammen met kaas mee. Plaid en klapstoelen in de achterbak. En dan ergens tussen pakweg Raamsdonksveer en Waalwijk langs de weg de auto in de berm zetten, stoelen eruit, plaid op de grond voor de kinderen, en lunchen. 
Ook al heette dat toen nog geen “lunchen” bij ons. Nooit gedaan ook.
Middageten. 
Pal langs de weg.
De berm stond vol klaprozen, korenbloemen, honingbloemen en madeliefjes. Terwijl ik en mijn zus een ketting regen van die laatste schonk mijn moeder voor haar en mijn vader koffie in plastic mokken – de klapstoelen naast de openstaande achterklep gericht op de autoweg. 
Na zo’n half uurtje reden we weer verder, om de zoveel kilometer een ander recreërend gezin passerend.
‘Bermtoerisme!’
Aan de overkant onder de plataan zit een gezin op klapstoelen tussen het fietspad en de met klaprozen en Mexicaanse margrietjes begroeide kade. Vader (T-shirt, korte broek) geeft de tas met eten door aan moeder (hoofddoek, lang gewaad). De oudste zoon, begin twintig, in zwart trainingspak heeft het statief opgezet en tuurt door de lens van zijn camera. De jongste in een identiek trainingspak in blauw-groen wordt met handgebaren gemaand binnen het fotokader te gaan staan.
De camera klikt. En nog eens.
Terwijl de koffie van hand tot hand gaat, verplaatst zoon 1 het statief. Hij dirigeert de familie naast elkaar op een rijtje, zoon 2 in het midden. Even lachen naar de camera. Zoon 2 helt licht voorover, alsof hij als eerste bij de finish wil zijn.
Na zo’n half uur bergt de familie het eten op en klapt de stoelen in.
Niet veel later rijdt hun grijze Mercedes met Duits kentekenbord de Amsterdamse parkeerplaats af, de straat op.
Een mooie zomerdag.

Tekst en beeld: © Marjan Ippel, 2023

De Nederlandse les 2: Stufi

De Nederlandse les 2: Stufi

Voor de allerlaatste les van deze cursus vraag ik mijn leerlingen hun favoriete Nederlandse nummer in onze Spotify-groepslijst te zetten. Tijdens de les moeten ze hun keuze verantwoorden.
Lara kent nauwelijks Nederlandse muziek, maar heeft goede herinneringen aan het autotripje naar Frankrijk met haar Nederlandse vriend die om de vakantiepret te verhogen voortdurend Ik ga naar Frankrijk van The Amazing Stroopwafels afspeelde.
Lauren koos voor het Nederlandse songfestivallied, eveneens bij gebrek aan kennis van de Nederlandse popmuziek. Het nummer dat Joaquim in de lijst heeft gezet, ken ik niet. De titel doet me verbaasd glimlachen: hoe komt hij hierop?
Tijdens de les bewaar ik Joaquims bijdrage voor het laatst. Een ruig punknummer doorspekt met voor dit taalniveau behoorlijk ongebruikelijk idioom.
Het blijkt dat de Portugees Ik betaal me Stufi niet terug van Hang Youth en Gotu Jim via zijn Nederlandse vriendin kent. Zij behoort tot de lichting studenten die slachtoffer zijn van de onrechtvaardige studiefinancieringsregeling die nu afgeschaft gaat worden.

Wij zijn van de meest genakte generatie
Ik zit met veertig ruggen schuld
Nu kan ik een diplomaatje laten zien
Maar wil ik een huis dan ben ik de lul
Ik betaal me stufi mooi niet terug


Joaquim legt de anderen uit wat “stufi” betekent en hoeveel euro een “rug” is. En ik benadruk de veelzijdige toepasbaarheid van de uitdrukking “mooi niet”.
De vrouwen vinden de muziek te ruig voor hun smaak, maar de tekst kunnen ze onderschrijven. In de VS, waar zowel Lara als Lauren hebben gestudeerd, zitten studenten immers opgescheept met vaak een nog veel hogere studieschuld dan bij ons.
Later diezelfde avond drinken we met z’n allen nog iets in de kroeg.
Joaquim vraagt Lara of ze echt nooit meer in de VS wil wonen, zoals ze eerder beweerde.
Ze knikt. ‘Ik kán niet. Want ik betaal me stufi mooi niet terug!’

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022

Sinds een tijdje geef ik les in NT2 (Nederlands als tweede taal). Voornamelijk aan jonge buitenlanders die voor of met de liefde naar Amsterdam zijn gekomen en Nederland nu als hun thuisland zien. Ook doceer ik Nederlands als vrijwilliger aan Oekraïense vluchtelingen.
De namen in deze columns zijn om privacyredenen gefingeerd.

De Nederlandse les 1: De scheidbare bruiloft

De Nederlandse les 1: De scheidbare bruiloft

Ze heeft zich net verloofd, Luisa. Zij en haar Nederlandse aanstaande gaan nu hun bruiloft plannen.
Of, wie weet, twee bruiloften: een in Colombia en een hier.
Tijdens de les vraagt Luisa wat een typisch Nederlandse bruiloft inhoudt.
Ik pijnig mijn hersenen.
‘Ik weet het niet’, antwoord ik na een tijdje naar waarheid. ‘Ik ken bijna niemand die getrouwd is. Misschien is dat typisch Nederlands?’
De Colombiaanse knikt nadenkend.
‘Een scheidbare bruiloft. Dat is heel Nederlands.’
Krystle woont sinds vijf jaar in Amsterdam en heeft het al een paar keer meegemaakt binnen haar Nederlandse schoonfamilie en vriendenkring.
Zei Krystle nu echt “scheidbare bruiloft”?
In de vorige les hebben we uitgebreid de “scheidbare werkwoorden” geoefend, ook zoiets Nederlands. Meenemen, ik neem mee; feestvieren, ik vier feest – werkwoorden en hun voorzetsel die soms aan elkaar vastzitten, soms gescheiden worden.
‘Je bedoelt…?’
‘Een bruiloft in aparte stukken,’ verduidelijkt de Amerikaanse. ‘Je wordt voor dit stuk uitgenodigd of voor dat, maar bijna nooit voor alles.’
Verdomd. Mijn nichtje gaat volgende maand trouwen en wij zijn niet welkom bij de ceremonie, wel op het feest ’s avonds.
‘Je nichtje? En jij mag niet bij haar grote moment zijn?’ Luisa is verbijsterd.
‘Ja, en soms word je uitgenodigd voor de ceremonie, niet voor het diner en ’s avonds op het feest weer wel. Dan moet je ‘s middags iets anders gaan doen.’ Krystle kijkt er bij als Obelix die zich weer eens verbaast over die rare Romeinen.
Als buitenstaander had Krystle het haarscherp gezien. Scheiden op je bruiloft: typisch Nederlands.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022

Sinds een tijdje geef ik les in NT2 (Nederlands als tweede taal). Voornamelijk aan jonge buitenlanders die voor of met de liefde naar Amsterdam zijn gekomen en Nederland nu als hun thuisland zien. Ook doceer ik Nederlands als vrijwilliger aan Oekraïense vluchtelingen.
De namen in deze columns zijn om privacyredenen gefingeerd.

We moeten hier weg XVIII: Proefsleuven

We moeten hier weg XVIII: Proefsleuven

Terwijl ik dit tik trilt de kade zo, dat ik het zelfs hier op het water voel.
Mannen met bouwhelmen en oranje hesjes zijn deze hele week over de breedte van de kade zogenaamde proefsleuven aan het graven. Elke dag van de week één sleuf, die aan het einde van de werkdag weer wordt dichtgegooid.
Het voelt een beetje alsof ik in zo’n trillende massagestoel zit. Die staan wel op vliegvelden om nerveuze dan wel opgefokte luchtreizigers te kalmeren.
Een gratis massage, dus eigenlijk. Ware het niet dat het voorbereidende tegeltillen al begon om zeven uur vanmorgen. En dat ook deze klus tot het steeds verder in tempo opgevoerde voorspel behoort van de ware kadevernieuwing.
En daarmee van onze tijdelijke verplaatsing later dit jaar.
Bovendien is twaalf uur in zo’n trilstoel dan wel weer erg veel van het goede. Dat neigt toch eerder naar turbulentie.
Wat de mannen met hun graafmachine precies zoeken?
Volgens een begeleidend schrijven van de gemeente controleren ze of de kabels en leidingen die op tekening staan, ook daadwerkelijk in de straat liggen.
En zo ja, waar exact.
Liggen ze in de straks benodigde werkruimte, tot zo’n drie meter vanaf de kant, dan moeten ze eerst worden verlegd.
Nee, ik zeg niks.
Ik kan me namelijk zo voorstellen dat de gemeente op dit puntje door schade en schande wijs is geworden. Dat het niet de eerste keer zou zijn als ergens tijdens herstelwerkzaamheden ineens onverwachte kabels op onverwachte plekken oppoppen. Of erger nog: leidingen.
Met alle turbulente gevolgen van dien.
Om dat te herstellen is meer dan een trilstoel nodig.
Dus laat aannemerscombinatie ‘Kademakkers’ deze week maar schuiven.
Stoelriemen vast.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022
(Aan de afgebeelde personen is toestemming gevraagd voor deze foto)
Dit is column 18 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al ruim twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden

We moeten hier weg XVII: Eendenrituelen

We moeten hier weg XVII: Eendenrituelen

Ik moet ineens denken aan moeder eend.
Niet geheel toevallig, overigens. Vorige week kwam ze namelijk met haar ‘beau du saison’ op mijn moesvlot langs om een nestplek uit te zoeken.
Precies zoals elk jaar, alleen nog weer een maand eerder dan de vorige keer.
Begin januari!
En vanochtend is ze er weer. En hij ook.
Dat die twee überhaupt nog de moeite nemen om dat hele ritueel op te voeren van bezoeken, keuren, proefzitten en uiteindelijk werpen, terwijl we allemaal weten dat het toch weer de lavendelplant wordt waarin moeders kroost het levenslicht zal zien. Of anders de bak met siergras genaamd lampenpoetser.
Exact zoals alle voorgaande jaren.
Maar ja, hetzelfde zou zij natuurlijk over al onze overbodige rituelen kunnen zeggen.
Daar moet ik allemaal aan denken.
Maar ineens schiet het ook door mijn hoofd dat dit voorlopig de laatste keer zal zijn. Of liever: de laatste keren.
Want de ervaring leert dat van zo’n winternest helemaal niets terechtkomt, waarna mevrouw eend met misschien wel weer een heel andere lover doodleuk opnieuw begint. En omdat het tegen die tijd inmiddels wél voorjaar zal zijn, zal pas die tweede leg leiden tot zo’n sierlijke sliert kuikentjes achter hun lentefrisse mama aan.
Wat ik dus plots besef, is dat ‘mijn’ moeder eend volgend jaar vergeefs zal zoeken naar de lavendelbak. En dat ze ook de lampenpoetser nergens zal vinden. Als alles gaat volgens gemeentelijk plan liggen wij dan immers ergens anders.
Inclusief moesvlot, háár designated kraamkamer.
Is mevrouw nu al behoorlijk in de war door reeds begin januari een gezinnetje te gaan stichten, moet je volgend jaar eens zien als dan ook nog het vlot nergens te bekennen is.
Op deze plek zal ze enkel werkschuiten, ijzeren damwanden, drijvende hijskranen, heimachines en veel drillende steenboren treffen.
En wat dan?
Misschien moet ik t.z.t. aan het bouwhek naast onze postbus een briefje voor d’r ophangen.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022
(foto: moeders beau du saison)
Dit is column 17 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg XVI: En de brievenbus?

We moeten hier weg XVI: En de brievenbus?

Nu de verplaatsing naderbij sluipt, moet er van alles worden geregeld. Zo moet er op de tijdelijke plek gas, elektra, internet en riolering worden aangelegd. Moeten er toegangspaden, eventuele steigers en aanmeerpalen worden geplaatst.
En vervalt tijdelijk ons huisnummer.
Huisnummers en woonboten gaan niet lekker samen. Ooit hadden woonboten sowieso geen eigen huisnummer. Het waren immers geen huizen, maar ‘tijdelijke’ mobiele verblijfplaatsen. En dus bestond een woonbootadres uit het huisnummer van het tegenovergelegen pand plus de toevoeging ‘A.B.’ (van ‘aan boord’) of ‘t.o.’ (van ‘tegenover’).
Dat ging redelijk goed. Totdat alles werd geautomatiseerd en op digitale adresformulieren geen plaats was voor dergelijke specifieke toevoegingen. Met als gevolg dat veel post niet meer aankwam. Vooral pakketten. En ook servicemonteurs konden je adres nog zelden lokaliseren.
Na een zware lobby kregen de Amsterdamse woonboten precies achttien jaar geleden een eigen huisnummer. Hoera! Post zou voortaan altijd aankomen en dienstverleners zouden linea recta naar het juiste adres zoeven.
Helaas.
Tot op de dag van vandaag ontbreken op veel navigatiesystemen nog altijd de woonbootnummers, of beseffen leveranciers simpelweg niet dat er ook mensen op het water wonen. Met als gevolg dat post(pakketten) nog slechter worden bezorgd dan voorheen. Dat maaltijdbezorgers ons adres nooit weten te vinden. En dat er altijd de angst heerst dat eventuele spoedhulp te laat zal arriveren.
Vandaar dat ik al vrij snel weer de toevoeging ‘t.o. nummer zoveel’ uit de kast heb gehaald.
Voor de zekerheid.
En dan krijgen we nu tijdelijk weer een kaal ‘t.o.-nummer’, dus zónder eigen huisnummer, en dreigen de nieuwjaarswensen van tante Truus opnieuw in het water te vallen.
Maar dat niet alleen. Veel van mijn drijvende buren zijn net als ik ZZP-er met een eigen zaak aan ‘huis’. Ook die bedrijfjes moeten voor zo’n twee jaar officieel verkassen.
Het alternatief van de gemeente? Een brievenbus aan het bouwhek ter hoogte van ons huidige adres.
Zouden we daar dan ook een bouwhelm en veiligheidsschoenen bij krijgen?

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022
Dit is column 16 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg XV: Nu wel erg dichtbij…

We moeten hier weg XV: Nu wel erg dichtbij…

De grachtengordel begint steeds meer op een rampgebied te lijken met haar opengebroken kades, stapels zandzakken voor de deur, weggeslagen bruggen en bomen, en metershoge draglines die eerste hulp verlenen.
En ook hier komt het nu wel erg dichtbij.
De brug aan het einde van onze kade wordt sinds kort kunstmatig gestut en de brug daarnaast is sinds een dag of wat eveneens een no-go area. Bovendien worden voor onze deur proefsleuven gegraven naar de ondergrondse kabels en leidingen.
In deze zand- en puinhopen wordt het dagelijks lastiger mijn weg nog te vinden. Tien minuten eerder van huis wegfietsen is vanwege alle ad hoc omleidingen dan ook geen overbodige luxe om op tijd op m’n eindbestemming te geraken.
Intussen ‘teamsden’ we laatst weer met de gemeente over onze tijdelijke verplaatsing die steeds definitiever in de agenda lijkt te komen staan.
Mits en maar.
En tenzij.
Mits omwonenden geen bezwaar indienen dat een serieuze kans zou maken bij een rechter.
Tenzij omwoners eerst hun kadepanden willen funderen om de klappen van de kaderenovatie te kunnen opvangen.
En mits de gemeente niet alsnog kiest voor een geheel andere aanpak. Eén waarbij bomen worden gespaard, de zogenaamde ‘methode Beaufort’.
Na ‘Beaufort’ eerst keihard te hebben afgewezen, is er nu namelijk toch een gemeentelijke begeleidingscommissie ingesteld naar dit door verontruste bewoners via QR-codes op bomen aangekaarte alternatief, met als grote voordeel dat kademuren niet hoeven te worden gesloopt.
Het is al net als met corona: iedere keer denk je dat het einde van de tunnel in zicht komt, waarna alles toch weer een onverwachte wending neemt.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021
Dit is column 15 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Marjan Ippel

We moeten hier weg XI: Blijvende imagoschade

Het is alweer maanden stil. Na de eerste en enige Zoom-sessie hebben we van de kant van de gemeente geen teken van leven meer vernomen.
In de lokale krant verschijnen intussen alarmerende berichten dat Amsterdam tot 2025 een half miljard euro tekort komt om de ruim 200 kilometer instortende kades en zo’n 830 brakke bruggen te repareren.
En voor de jaren daarna ziet het er niet beter uit.
De oplossing? Stalen wanden moeten de boel bij elkaar houden.
Je ziet die roestige puisten op steeds meer plekken in de stad. Recent zijn er nog eens 84 kades en 33 bruggen met een of andere vorm van ‘lastbeperking’ of ‘veiligheidsconstructie’ bijgekomen.
En dat is onze grootste angst.
Dat we hier tijdelijk weg moeten omdat de kade toekomstbestendig wordt gemaakt voor weer minstens honderd jaar: prima. Alles voor ons mooie Amsterdam dat ooit zal zijn gebouwd op betonnen palen.
Maar als we weg zouden moeten omdat onze kade vanwege een budgetkwestie na decennialange grove nalatigheid van het stadsbestuur voor onbepaalde tijd achter staal wordt weggemoffeld met weinig zicht op terugkeer voor onze woonboten, dat is onverteerbaar.
Gelukkig hebben we invoelende volksvertegenwoordigers. Zoals Egbert De Vries, verkeerswethouder, die empathisch spreekt van ‘desinvesteringen en blijvende imagoschade voor de stad en het met de markt zullen moeten afkopen van afgesloten contracten’* omdat de projecten bij geldgebrek moeten worden ‘afgeschaald’.
Stel je eens voor, schetst De Vries de grimmige toekomst voor Amsterdam en de Amsterdammers: taxi’s zullen dan niet meer bij de kadepanden kunnen voorrijden, boodschappen en pakjes zullen lastiger aan de kadedeur kunnen worden afgeleverd, toeristen zullen de stad en haar grachten minder aantrekkelijk vinden.
Ja, stel je toch eens voor.
*Het Parool, 8 juli 2021
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 11 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Natalie Hanssen

We moeten hier weg IX: Rattenvanger Ron

Op de wal in de elektriciteitskast van onze woonboot huist een rat. Dagelijks zien we hem doodgemoedereerd over onze loopplank naar zijn kade-optrekje slenteren.
Na wat telefonisch geheen-en-weer met de gemeente die oproept ratten te melden, maar er geen heil in ziet de waterdieren bij woonboten aan te pakken, staat rattenvanger Ron toch voor de deur. In zijn hand een cyaankleurige rattenval die met een sleuteltje opengaat als een geldkluisje.
Ratten zijn geen muizen, stelt Ron me onmiddellijk gerust. Als je er dáár een van hebt, zit je zo met een continent vol.
Met ratten blijft het meestal bij één. Een vrijgezel, bovendien. Als de moederrat een nest krijgt, jaagt ze alle mannetjes weg. Die gaan dan op zichzelf wonen.
Ron zegt overigens liefkozend “ratjes”.
Mooie beestjes.
‘Je woont hier al twintig jaar, zeg je? Dan heb je toch weleens eerder een ratje gezien?’ Maar Ron moet toegeven dat ze sinds Corona veel zichtbaarder zijn. Ze moeten harder werken voor hun eten, want minder toeristenafval.
‘En vooral jouw vlot is een vakantie-eiland voor ze, met al die planten op het water.’
Leven en laten leven. Maar toen ik rattenkeutels op m’n moesvlot vond en sporen van een rattenbacchanaal ten koste van mijn planten, had mijn Amsterdamse tolerantie d’r grens bereikt.
Ikzelf heb gelukkig niets van de vrijgezel te vrezen, aldus Ron: ‘Ratjes vallen je niet aan en komen niet in je huis. Ook niet via de wc-pot. Zij zijn juist bang voor jou. Die ophef tegenwoordig: allemaal overdreven.’
Ernstig gezicht: ‘Tenminste, zolang je ze niet knuffelt, hè?’
Ron laat zien hoe de rattenval werkt. Met het sleuteltje opent hij het moordtuig met daarin de klem en het lokaas. ‘Het ratje moet langs de klem om bij het aas te komen. Geen cyaankali, hoor.’
De val wordt strategisch onderaan de elektriciteitskast geplaatst; een paar rondslingerende bakstenen erop tegen het wegglijden. Met de belofte de komende weken regelmatig te komen checken, stapt Ron weer op zijn wit-rode GGD-bakfiets.
Lekker achter de ratjes aan. ‘Beter dan op kantoor zitten, toch?’
Tekst: © Marjan Ippel, 2021 | Beeld: © Natalie Hanssen, 2021

Dit is column 9 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg VIII: Mijn buurvrouw Judith

We moeten hier weg VIII: Mijn buurvrouw Judith

In 1973 gaat ze werken in Amsterdam, mijn buurvrouw Judith. En daarom zoekt ze woonruimte. Gewend aan de ouderlijke eengezinswoning schrikt de 21-jarige ervan hoe Amsterdammers wonen.
In gleuven boven, onder en naast elkaar!
Dat is geen leven.
Haar schoonzus woont op een boot bij Loosdrecht. Zodoende gaat Judith ook op het water zoeken. Dan nog een voordelige vorm van wonen, bovendien.
Ze betrekt een opgebouwd stalen “Westlandertje”, ooit gebruikt voor het vervoer van tuinbouwproducten. Maar de gemeente wil af van stalen woonschepen. Het regelmatig zandstralen en teren is slecht voor het milieu.
Nu wil het dorp Wassenaar toevallig juist haar woonarken lozen. En zo kan ze een Moree-ark uit 1951 overnemen.
De Moree, genoemd naar z’n Wassenaarse ontwerper, is groter dan het Westlandertje. Dus Judith op de fiets naar de Waterpolitie. Of ze van plek mag ruilen met de buren. Na wat stempels en briefjes en nog meer stempels en briefjes is het geregeld.
Samen met haar zusje en moeder vaart ze de ark met een sleper naar de stad. Tegen de avond bereiken ze het Nieuwe Meer, waar wordt overnacht. De volgende dag, 10 februari 1976, wordt de ark aangemeerd op de plek waar-ie nog altijd ligt.*
Judith ligt dan in een rijtje met alleen maar jonge vrouwen. Creatievelingen en studenten. Aan de wal ziet men woonbootbewoners weliswaar onverminderd als zwervers, de werkelijkheid is aan het kantelen.
Toch blijft de gemeente zelfs het kleinste detail van haar drijvende burgers bijhouden op een grote stadsplattegrond, zo wordt gezegd. Punaises in verschillende kleuren zouden daarbij staan voor het type boot én bewoner. Met dank aan de Sluis-, Brug- en Waterdienst die op de fiets het liggeld komt innen en zo alles van iedereen weet.
Is het behelpen omdat er nog geen riolering is en ze kookt op een gasfles? Welnee. Hooguit lastig als d’r haar net ingeshampood is en de gasfles leeg blijkt. Of als de waterleidingen bevriezen en er water bij de bakker over de brug moet worden gehaald.
Terug naar de wal is voor Judith geen optie. De vrijheid om middenin de nacht keihard te zingen zonder dat iemand er last van heeft, die geef je toch niet op?

*Op twee kleine tijdelijke verplaatsingen na; waarover later meer…
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 8 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Marjan Ippel

We moeten hier weg VII: De vind-app

Er staan twee politieagenten voor de deur. Dan schrik je toch altijd even.
Ze vallen meteen met de deur in huis. Ze hebben een aangifte van diefstal van een iPhone en volgens de app ‘Find My iPhone’ bevindt het gestolen exemplaar zich op onze woonboot.
Fijne binnenkomer.
Wat zeg je in zo’n situatie? “Hij is hier niet.” Want dat is zo.
De agenten zijn er zelf ook verlegen mee, maar de vind-app liegt niet. Dit is de plek.
Vind-app versus woonbootbewoner. Wie te geloven?
Gelukkig zijn de platte petten niet van de generatie die woonbootbewoners per definitie zag als tuig van de richel, asocialen, klaplopers.
De wet waarin woonbootbewoners officieel als randmaatschappelijken werden bestempeld waartegen de brave burger in bescherming moest worden genomen, werd ergens in de jaren negentig van de vorige eeuw officieel ingetrokken. Ik schat dat deze twee toen net uit de luiers waren.
Maar ja, die app…
Of ik soms huisgenoten heb die wellicht per ongeluk in het bezit zijn van de bewuste telefoon?
Nee, dus.
Ik stel voor op straat te zoeken. Vanwege de nabijheid van nogal wat uitgaansgelegenheden vinden we tussen de planten geregeld gestolen tassen, jassen en portemonnees waar de waardevolle spullen uit zijn gehaald. De verworpen items geven wij altijd netjes bij het dichtstbijzijnde politiebureau af.
Dat van hun.
Maar in de bosjes hadden ze al gekeken. En volgens de app ligt het toestel niet daar, maar hier.
Ik kan niet anders dan adviseren toch elders te zoeken, want dit is een doodlopende weg. Of wilden ze soms huiszoeking doen?
De agenten druipen af, om even later weer aan te kloppen. Ze hebben de smartphone gevonden: hij lag – waarschijnlijk weggesmeten – in het water pal tegen onze woonboot aan.
“De vind-app werkt dus prima”, oordelen ze.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 7 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

We moeten hier weg VI: Stukje Historie 1

We moeten hier weg VI: Stukje Historie 1

Ook al zien gemeentes ze nog altijd liever gaan dan komen (of blijven), het is niet meer zo erg als begin twintigste eeuw toen woonbootbewoners een “maatschappelijk euvel” heetten, beschonken landlopers die de brave burgers belaagden en moesten worden aangepakt en opgepakt.
Het is 1903 als Prof. Mr. Jacob Domela Nieuwenhuis, telg uit het beroemde domineesgeslacht, de opdracht krijgt tot vorming van de ‘Staatscommissie inzake Bedelarij en Landlooperij, Woonwagens en Woonschepen, Habitueele Dronkenschap’, ter voorbereiding van een wet die het maatschappelijk euvel bij de wortel moet uitroeien.*1
Vier jaar later zoeken Jacob & co. nog altijd vergeefs naar harde bewijzen voor het algemeen heersende negatieve beeld van bootbewoners.
Er wordt dan niet geconcludeerd dat er geen grond voor zo’n wet is.
Nee, in 1911 gaat het onderzoek gewoon in de herhaling. Dit keer met een focus op leefomstandigheden in vierkante meters, de overdracht van besmettelijke ziektes, inkomen, naleving van de wet op de leerplicht en bovenal: drankgebruik.
En? Opnieuw geen hard bewijs.
In plaats van blij te zijn, bedenkt de staatscommissie dat de lokale Bromsnorren vanwege de onvastheid van de onderzoeksobjecten geen goed beeld hebben kunnen krijgen van vooral die notoire drankzucht. *2
En dus komt de Wet op de Woonwagens en Woonschepen er op 26 juli 1918 gewoon zoals gepland.
Na vijftien jaar kan er eindelijk geproost worden op deze superhandige registratietool.
Hoewel? Juist dankzij deze landelijke wet die weliswaar regels stelt aan woonschepen, maar ze niet verbiedt, kan geen enkele waterrijke gemeente nog waterbewoners weren. Vooral in de grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Groningen stromen de aanvragen voor ligplaatsen binnen, die vanwege de torenhoge woningnood knarsetandend worden ingewilligd. De volgende tien jaar stijgt het aantal woonschepen explosief.
Oeps.
De wet heeft zich als een boemerang gekeerd tegen de gemeentes en hun wens om drijvende burgers te verdrijven.
Toch maken de ambtenaren zich ook weer niet echt zorgen. Immers, wonen op het water is vanwege de woningnood een tijdelijk verschijnsel dat vanzelf verdwijnt zodra er voldoende heipalen de grond in zijn gestampt voor nieuwe woonwijken.
Wordt vervolgd…
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

*1 Zie De Wet Woonwagens en Woonschepen van 1918.
*2 Bromsnor is de plaatselijke politieagent die altijd jaagt op Swiebertje, de landloper in de naar hem genoemde serie uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.

Dit is column 6 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Marjan Ippel

We moeten hier weg V: Het bed

‘s Morgens steekt er een getypt briefje uit de brievenbus: “Als u ooit deze woonboot wilt verkopen, neem dan a.u.b. contact met mij op!” (plus telefoonnummer)
Het is niet het eerste en waarschijnlijk ook niet het laatste bericht met die strekking dat bij ons op de deurmat belandt. Soms ook wordt er aangeklopt met de vraag of we willen verkopen. (Nee)
De gemeentelijke en overheidsinstanties mogen de woonbootdossiers de afgelopen decennia als een hete aardappel naar elkaar hebben doorgespeeld – met als gevolg dat een deel is zoekgeraakt, zoals gemeenteambtenaar 2 laatst tijdens onze Zoom-sessie doodleuk vertelde – heel wat Amsterdammers dromen van een leven op het water.
En de gemiddelde toerist van een nacht op de gracht.
Later op die avond wordt er op de deur geklopt door een jonge vrouw, mobieltje in haar hand. De boot kopen wil ze niet. In plaats daarvan vraagt ze met een fors Londens accent of er een kamer vrij is. Pas dan ontwaart Cees, die op dit late uur opendeed, de gigantische roze rolkoffer naast haar op ons ponton.
Inmiddels gewend dat toeristen nogal eens moeite hebben hun online geboekte logeeradres te lokaliseren, wijst hij geroutineerd naar de overkant, de kade met een overvloed aan short stay-opties.
Case closed.
Maar niet voor de Londense die haar zinnen heeft gezet op slapen op een woonboot.
Onze woonboot.
Ze wijkt geen centimeter, hoezeer haar ook wordt duidelijk gemaakt dat het er niet in zit. En dat het bovendien onverstandig is om ’s avonds laat op willekeurige deuren te kloppen voor onderdak.
De Britse wordt ongeduldig. Een bed wil ze. Voor een nacht of twee. Hier. Wat valt daar niet aan te begrijpen?
Dat het hier geen hotel is, daar wil ze nog wel aan, maar “so what?”.
Na een “fuck you!” in authentiek cockney sleurt de toerist de roze rolkoffer de kade weer op, de duisternis in.
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is column 5 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.

© Marjan Ippel

We moeten hier weg IV: De Tafel

Voor de eerste Zoom-sessie met de gemeente installeren we ons samen met de linker buurman aan onze tafel. Geen designy exemplaar, maar een afgeleefd ding vol sporen van ons dagelijkse woonbootleven.
De tafel die sinds Covid zoveel méér is dan eettafel alleen. Die stilletjesaan onze wereld is geworden, het centrum van onze lockdownactiviteiten. Waaraan we boodschappen doen, naar de bios of uit eten gaan, musea en concerten bezoeken. En dat terwijl ons woon-werkverkeer zich beperkt tot het forenzen van de ene tafelhoek naar de andere.
Aan die tafel worden nu ook de eerste stappen gezet voor de Grote Waterverplaatsing. Na een voorstelrondje (“Mijn naam is Marjan en ik ben woonbootbewoner”) pakt gemeenteambtenaar 1 uit met een slideshow over het hoe, wat en waarom van de aankomende kadevernieuwing.
Bijna als een voetnoot verschijnt een getekende impressie van de huidige kadesituatie.
Nu weten zelfs buitenlandse media dat Amsterdam die grote stad is gebouwd op palen – zoals ze gretig citeren uit het oude kinderliedje. Maar ben ik de enige die dacht dat daarmee uitsluitend de huizen en gebouwen werden bedoeld?
Werd ik op het verkeerde been gezet door de heimachines die in mijn jeugd met alle geweld houten palen de grond in ramden voor weer een nieuw woonblok?
De complete stad, inclusief de 600 kilometer aan kades, blijkt door zulke palen te worden gedragen. Of liever, door een immense houten tafel.
Met weliswaar duizenden poten. Maar toch, een tafel.
En die tafel is flink afgeragd van al het leven dat er bovenop krioelt. Hij is aan het wiebelen. En daar helpt geen bierviltje meer tegen.
Je ziet het tijdens koffieloopjes door de stad: vuistdikke scheuren in de kadewanden, muren die naar buiten hellen, bomen die zich tussen de bakstenen door wrikken om zich als een prediker met gespreide armen op te richten naar de hemel.
Maar dat blijkt dus het topje van de ijsberg.
Er volgen meer dia’s. Over hoe beton het hout gaat vervangen, bijvoorbeeld.
Maar voor mijn ogen zweeft dat ene beeld van de tafel die onze stad draagt. Waarop ons dagelijks leven, onze wereld zich afspeelt.
Tekst: © Marjan Ippel, 2021 | Beeld: Gemeente Amsterdam

Dit is column 4 in de serie We moeten hier weg.

Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende zes jaar vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.