Ik moet ineens denken aan moeder eend.
Niet geheel toevallig, overigens. Vorige week kwam ze namelijk met haar ‘beau du saison’ op mijn moesvlot langs om een nestplek uit te zoeken.
Precies zoals elk jaar, alleen nog weer een maand eerder dan de vorige keer.
Begin januari!
En vanochtend is ze er weer. En hij ook.
Dat die twee überhaupt nog de moeite nemen om dat hele ritueel op te voeren van bezoeken, keuren, proefzitten en uiteindelijk werpen, terwijl we allemaal weten dat het toch weer de lavendelplant wordt waarin moeders kroost het levenslicht zal zien. Of anders de bak met siergras genaamd lampenpoetser.
Exact zoals alle voorgaande jaren.
Maar ja, hetzelfde zou zij natuurlijk over al onze overbodige rituelen kunnen zeggen.
Daar moet ik allemaal aan denken.
Maar ineens schiet het ook door mijn hoofd dat dit voorlopig de laatste keer zal zijn. Of liever: de laatste keren.
Want de ervaring leert dat van zo’n winternest helemaal niets terechtkomt, waarna mevrouw eend met misschien wel weer een heel andere lover doodleuk opnieuw begint. En omdat het tegen die tijd inmiddels wél voorjaar zal zijn, zal pas die tweede leg leiden tot zo’n sierlijke sliert kuikentjes achter hun lentefrisse mama aan.
Wat ik dus plots besef, is dat ‘mijn’ moeder eend volgend jaar vergeefs zal zoeken naar de lavendelbak. En dat ze ook de lampenpoetser nergens zal vinden. Als alles gaat volgens gemeentelijk plan liggen wij dan immers ergens anders.
Inclusief moesvlot, háár designated kraamkamer.
Is mevrouw nu al behoorlijk in de war door reeds begin januari een gezinnetje te gaan stichten, moet je volgend jaar eens zien als dan ook nog het vlot nergens te bekennen is.
Op deze plek zal ze enkel werkschuiten, ijzeren damwanden, drijvende hijskranen, heimachines en veel drillende steenboren treffen.
En wat dan?
Misschien moet ik t.z.t. aan het bouwhek naast onze postbus een briefje voor d’r ophangen.
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2022
(foto: moeders beau du saison)
Dit is column 17 in de serie We moeten hier weg.
Niet alleen de Amsterdamse huizen, ook de ruim 600 kilometer aan kades die door de stad cirkelen en haar definiëren, is gebouwd op palen. Zo’n 200 kilometer daarvan staat op instorten en moet de komende eeuw vanaf de waterkant volledig worden vernieuwd. Met als gevolg een ware volksverhuizing van de eraan aangemeerde waterwoningen.
Eén daarvan is mijn woonark waarop ik al twintig jaar woon met mijn gezin. De meeste van mijn drijvende buren liggen zelfs al ruim dertig jaar aan ‘onze’ kade. Waar we voor de duur van twee jaar heen gaan, hoe dat zal gaan, en wat er met mijn moesvlot gaat gebeuren waarop jaarlijks minimaal twee eendennesten huizen, weten we nog niet.
Een ingrijpende kadevernieuwing die geen Amsterdammer zal ontgaan. Al was het maar omdat er vanwege de werkzaamheden omgefietst zal moeten worden.