Pissen

Pissen

Helemaal vooraan tegen het podium sta ik. Op armlengte afstand zingt Patti Smith, mijn rockheldin sinds m’n tienerjaren. Op haar 73ste nog even onconventioneel als op haar allereerste single Piss factory.
Schijt heeft Patti Smith nog altijd aan iedereen. Zo verraadt niet alleen haar luie, zeg maar gerust brutale, stem. Maar ook de van goede vriendin Ann Demeulemeester gekregen edelpunkoutfit. Die – zo weet ik van Patti’s Instagram-account – op tournee gewoon in de wasbak van de hotelkamer in een sopje gaat.
De ‘Godin van de punk’ blijkt in haar eigenzinnige en hyperpersoonlijke Instagram-posts trouwens allesbehalve schijt te hebben aan de wereld. Integendeel, ze is betrokken en geëngageerd. En schopt onverminderd met haar designerkistjes tegen de schenen van corrupte mogendheden.
Maar nu lacht Patti verlegen, met dat scheve gebit en die rafelige grijze vlechten, als een klein meisje dat voor het eerst tussen de schuifdeuren optreedt.
Het publiek is betoverd. Of ze nu een gedicht voorleest, net nog op de hotelkamer in haar zwarte boekje opgekrabbeld, of haar fans er met opgeheven vinger aan herinnert dat People have the power.
Dan ineens moet Patti naar de wc. Heel nodig. En ze heeft er schijt aan. Ze gáát gewoon, zaal en band in geamuseerde verwondering achterlatend.
Terug op het podium zet ze Pissing in a river in.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

‘Hi’

‘Hi’

‘Hi, hoe is het met je?’
Ik trek alle laatjes in m’n hersenen open, maar nergens informatie over degene die mij zo enthousiast tegemoet komt lopen.
Daar geeft ze me al een ferme hand, begeleid door een brede glimlach.
‘Goed’, antwoord ik onzeker. ‘En met jou?’
‘Iets beter gelukkig.’
Ik graaf en graaf: niks. En ik moet nu toch echt reageren op deze informatie. Verder dan een echoënd ‘gelukkig’ kom ik niet. Wie is dit in Godsnaam?
‘We zijn er nog steeds niet helemaal, maar ja, het was ook niet niks wat er allemaal gebeurd is.’
“We”, zegt ze. Er is sprake van een “we”. En het andere deel van die “we” moet ik óók kennen. Bovendien is het niet niks wat er is gebeurd. Hoe kan het dat ik dat kwijt ben?
‘Wanneer zagen wij elkaar nu voor het laatst?’ vis ik, in de hoop op een aanwijzing. Want ook de gelegenheid, een boeklancering in Scheltema, biedt geen aanknopingspunt.
‘Vlak voordat het gebeurde.’
‘Help!’, denk ik. Maar ik zeg: ‘Ach ja…’ Ik kijk er zo meelevend mogelijk bij.
Zij, plotse straffe blik: ‘Je hebt geen idee, hè?’
Mijn paniek moet zo zichtbaar zijn, en anders mijn karmozijn gekleurde wangen wel, dat ontsnappen niet meer mogelijk is.
‘Sorry.’
Dan verschiet ze zelf: ‘Jij bent toch Irene?’

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Sensei

Sensei

Deze yogales heeft een van de leerlingen een introducé meegenomen. Nu haakt er wel vaker iemand aan die zelf aan den lijve wil ervaren hoe meesterlijk onze Iyengar yogajuf is.
Maar deze gast is duidelijk van een andere categorie. De oudere man blijkt een torenhoge leermeester in Martial Arts. Een speciaal vanuit Japan ingevlogen sensei om in onze stad een stel examens te komen afnemen.
De illustere Japanse meester is als Alice die in het konijnenhol valt. Gewend aan een dojo bedekt met dikke matten, komen onze yogamatjes hem wonderlijk dun over. En wat gaan we doen met al die kussens, riemen en blokken? Om maar te zwijgen van de aan de muur genagelde touwen. Lachend steekt hij zijn hoofd door één ervan, bij wijze van strop.
Een aanzet tot een clash of cultures? Integendeel, wat volgt is een wederzijds respectvolle ontmoeting tussen een vechtmeester en een ontspanningsmeesteres. Terwijl zij zijn houding preciseert, spreekt ze hem eerbiedig aan met ‘Sensei’. En hij toont zich een even buigzame als leergierige leerling.
Ter afsluiting groet de juf ons allen persoonlijk op de gebruikelijke wijze. Een lichte buiging, de handen tegen elkaar, vingers omhoog: ‘namasté’.
Sensei reageert met een diepe buiging naar zijn meesteres, begeleid door ‘domo arigato gozaimashita’, de bekende dankbetuiging na iedere Martial Arts-les.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Audiëntie

Audiëntie

Hij zit er weer. Zoals elke dag. Ook toen, tijdens die zware storm. In de loop van de ochtend – je kunt je klok erop gelijk zetten – installeert hij zich op het bankje aan de overkant van het water. Zíjn bankje inmiddels.
Zo’n vertrouwd gezicht is hij de afgelopen maanden geworden, dat ik ongerust ben als hij er niet zit, met die oranje hoodie getrokken tot ver over zijn wilde bruine haren en baard.
Hij houdt zich aan een vaste dagroutine. Die begint staande naast het bankje met iets wat het meest lijkt op tai chi-oefeningen. Maar soms ook schijnen de armbewegingen onderdeel van een vurige donderpreek, als van een old-school dominee.
Daarna zit hij op zijn bankje urenlang te converseren, alsof hij audiëntie houdt in zijn salon. Thee en biscuitjes zijn geserveerd, de conversatie is levendig en gaat ver voorbij de gebruikelijke koetjes en kalfjes. Er wordt gelachen, er valt af en toe een scheldwoord, maar dat is niet gemeend. Het belichaamt passie, een mening, ergens voor staan. En ja, dan kan het er soms wat heftig aan toe gaan.
Zelfs zonder zichtbare gasten.
Tegen het einde van de middag is het tijd om de salon te sluiten, het bankje te verlaten. Tot de volgende ochtend het ritueel opnieuw begint.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Zwanenzang

Zwanenzang

Trots kwamen ze hun acht jongen showen, het zwanenpaar dat elkaar eeuwige trouw had beloofd. Want is dat niet wat zwanen doen, altijd samenblijven?
Daarna kwamen ze regelmatig langs op gezinsuitjes. Het statige spierwitte ouderpaar voorop, de grijsbruine pubers rumoerig erachteraan. Toen het kouder werd, tikte pa of ma ongeduldig met de feloranje snavel op ons raam als was het een snelloket. Waarna er prompt oud brood door het venster vloog richting het jong geluk.
Maar deze ochtend zie ik er maar één zwemmen. Hoewel ‘zwemmen’ niet het goede woord is. De zwaan drijft als een geest over het water en blikt niet op of om.
Een van de jongeren, vermoed ik eerst, vanwege de bruinige verentooi. Mogelijk te ver achterop geraakt.
Bij nader inzien meer waarschijnlijk een van de ouders – de oranje snavel uitgebleekt, de veren niet pubergrijs maar aangekoekt met vuil.
De zwaan komt nauwelijks vooruit. Hongerig? Snel werp ik wat brood. Nog voor de korst het water raakt, gaat een uit het niets opduikende zwerm meeuwentuig ermee vandoor. Het ontbreekt de grachtenkeizer aan kracht of eetlust om zelfs maar één toegeworpen stuk te vangen.
Paniekerig eis ik duidelijkheid. Waarom eet je niks? Waar is je familie? Jullie zouden toch altijd samenblijven?!
Met het laatste restje statigheid glijdt de zwaan bewegingloos mijn blikveld uit.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Op Bakkum

Op Bakkum

We hebben een verjaardag op ‘Bakkum’, de camping die ook wel ‘klein-Amsterdam’ heet vanwege hele Mokumse schooljaargangen die daar ’s zomers naast elkaar neerstrijken.
Voordat we aan wijn uit een pak gaan, waaien we uit in de nabijgelegen duinen.
Weer terug op vlakker achterland met hier en daar plukjes oerrunderen, worden we aangesproken door een vrouw. Of we misschien weten waar een zeker bankje staat. Het moet hier ergens zijn. Toch kunnen ze het niet vinden, zij en haar gezelschap.
Wij hebben geen idee en willen alweer doorlopen.
Maar iets in de vrouw houdt ons tegen. Het bankje speelde een belangrijke rol in het leven van haar zoon, begint ze te vertellen. Dat wil zeggen, in zijn laatste maanden toen bleek dat hij uitgezaaide kanker had. Hij zat er vaak om zich door de natuur te laten troosten.
Helaas wist destijds helemaal niemand hiervan. Een ondraaglijke gedachte. En daarom zoeken zij nu het bankje – de moeder, vader en weduwe van de zoon.
We helpen zoeken, halen Google Maps erbij, googlen op de naam van het bankje. Niets.
Haar familie wil verdergaan. Zoniet de vrouw. Het bankje dat hier móet staan, is de laatste lijn naar haar verloren zoon. Liefdevol leiden de twee haar weg.
Even later schuiven wij bedrukt op de bierbank op Bakkum aan.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020



Moederdrift

Moederdrift

Ze zijn vroeg dit jaar. Mevrouw en meneer eend. Hoewel ik aarzel of meneer wel dezelfde is. Maar mevrouw keert hier jaarlijks terug in de moederschoot. Ons vlot.
De roep van de natuur klinkt elke lente identiek: de ouders-in-spe komen gezamenlijk aanzwemmen, waarna hij op gepaste afstand blijft, zoals een echtgenoot die met zijn vrouw mee moet om een jurk te passen.
Zij vliegt de eerste keer het vlot op om de actuele situatie in kaart te brengen. De keren daarop herhaalt zich het pashokritueel, tot mevrouw eindelijk het beoogde nest gaat inzitten. Ik vraag me altijd af of ze tussendoor ook nog andere opties langsgaan.
Jaar in jaar uit valt de keuze op onze plantenbak met lavendelstruik. Inmiddels heb ik er vrede mee dat het gat ter grootte van een moederkloek nooit meer zal dichtgroeien. Immers, de ideale kraamkamer voor – zoals vorige lente – twaalf pulletjes.
Maar ik weet wat moeder alweer lang vergeten is: dat de bak weliswaar een strategisch bastion is ten opzichte van potentiële vijanden, maar voor pasgeborenen een onneembare drempel naar het water eronder.
Mij staat het nog vlijmscherp op het netvlies. Moeder die panikeerde, de kleintjes die de horde niet konden nemen ondanks het door ons aangelegde glijbaantje, ik die probeerde te helpen maar werd weggeblazen door ma…
De natuur is wreed. Maar daar wil ik nu nog niet aan denken.

Wordt vervolgd

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Schoolkeuze

Schoolkeuze

In het koffietentje zitten een vrouw en een man. Zij achter een flat white met kokosmelk en een half zakje rietsuiker, hij met een V60 filterkoffie uit Burundi.
Twee ouders, hoewel niet behorend tot hetzelfde gezin. Het is de basisschool om de hoek die hen verbindt, waar hun kinderen voor de middelbareschoolkeuze staan.
De ouders bespreken hun opties, rekening houdend met een zee aan parameters, variërend van de leeromgeving, het slagingspercentage en het leerlingenbestand, tot de schoollocatie en de verlokkingen die daar al dan niet loeren.
School A, weet de vrouw, heeft een extra curriculair programma dat perfect aansluit bij haar multigetalenteerde spruit. Maar voor de poort hangen leerlingen te roken en godweetwatnogmeer, tempert de man.
School B is dankzij de state-of-the-art architectuur met mediatheek, theater, muziekstudio en roboticalab een aantrekkelijke kandidaat, maar behaalde het afgelopen schooljaar geen topscore. Zij: ‘En dan wil je daar sowieso niet heen.’
De volgende scoort weliswaar goed, maar zou te weinig doen aan zelfontplooiing. Een dikke diskwalificatie. Want op maat gemaakte begeleiding is voor beiden niet onderhandelbaar.
En dan is er nog dat lyceum met zo’n streng toelatingsbeleid, dat het alleen daarom al begeerlijk is.
‘Maar die búúrt.’ De vrouw kijkt alsof ze terplekke poep aan haar schoen ontdekt.
Dan: ‘Jij nog een Burundi?’

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Verdwaald

Verdwaald

Een ouderwets gezicht, zo’n paar dat geconcentreerd blikt op een uitgevouwen papieren stadsplattegrond. Wanneer zie je dat nog?
De twee tieners die afzijdig naar hun beeldschermpjes staren, lijken in elk geval niets met het archaïsche tafereel te maken te willen hebben.
Het stel wijst en kibbelt, af en toe verdwaasd opkijkend van de gezamenlijk vastgehouden kaart, op zoek naar herkenningspunten. Een straatnaambord, een brug, iets.
Niets. Ook de stadskaart een halve slag draaien, levert geen openbaring op.
Achter hun rug worden de pubers zichtbaar ongeduldig. Hun vermoedelijke ouders vertonen echter geen reactie, te diep verzonken als zij zijn in het topografisch labyrinth.
Do you need directions?’ Ik vraag het voor de zekerheid in het Engels, immers de meest gesproken taal in mijn buurt.
Pas dan merkt het paar me op. De vrouw maakt een sprong van schrik, gevolgd door een paniekerige greep naar haar schuin over de schouder gedragen designertas. Opgelucht constateert ze dat de belager – ik – daar nog niet bij heeft kunnen komen. Tegelijkertijd werpt de man zich als een verdedigingswal tussen haar en mij op.
Zijn afwerende ‘no’ moet mij afschrikken.
De kinderen opperen nog ‘Liedseplien?’. Maar de ouders trekken ze al gehaast mee, weg van mij.
Precies de verkeerde kant op, constateer ik.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Broodje bal

Broodje bal

‘Wie was er aan de beurt?’ De slager tuurt welwillend de stampvolle zaak rond, waar de rij zich zoals elke werkdag rond lunchtijd uitstrekt tot op de stoep.
‘Eén broodje bal. Wit’, neemt een man in een blauw pak het woord.
‘Ik dacht toch echt dat ik aan de beurt was.’ De vrouw naast de man in blauw slaat de armen over elkaar, als om haar protest te onderstrepen.
Een zinloze actie. ‘Meenemen’, vervolgt de pakdrager zonder haar zelfs maar aan te kijken.
Zij helt daarop licht over de glazen vitrine: ‘Eentje met ros, Joop.’
De slager houdt zijn handen bij wijze van overgave in de lucht.
Onverstoorbaar trekt de man in blauw zijn pinpas. ‘Pinnen, graag.’
‘Wel peper, geen zout, Joop. Mag niet meer van m’n dokter’, vervolgt de vrouw al even onvermurwbaar.
De overige klanten kijken elkaar besmuikt aan.
‘Wat nu?’ oppert de slager vertwijfeld. ‘Mij is het worst wie ik eerst help.’
Onderdrukt gegniffel stijgt op uit de stilgevallen rij. De impasse houdt de hele zaak in een wurggreep.
Dan hakt de slager de knoop door: ‘Wie kan ik intussen helpen, tot meneer en mevrouw eruit zijn?’
Alle wachtenden haasten zich om hun naaste buur aan te wijzen als de gelukkige.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Grammers

Grammers

Gewapend met een Canon camera stropen ze mijn buurt af. Instagrammers, op zoek naar de ‘authentieke spots’ die hen via de social media door duizenden voorgangers als ‘geheimtip’ zijn aangereikt.
Ik onderdruk de neiging om ze exact te wijzen waar alle anderen zich posteerden voor die topscore aan likes. Dat zou hun ontdekkingstocht maar bederven.
Ze houden halt bij de brug met zicht op een lint van door de Unesco beschermde Amsterdamse woonboten. ‘People are actually living here’, kreet ooit een hogelijk verbaasde Amerikaanse met dik accent terwijl ze vanaf haar waterfiets ongegeneerd bij onze ark naar binnen gluurde.
Maar is dit wel echt de getipte brug? De Grammers aarzelen en vergelijken de actuele situatie met die op Instagram.
Daar geheid geen stroom fietsers die nooit lijkt op te drogen en zo de blik op het unieke watertableau ernstig belemmert. Ook gegarandeerd afwezig: de schuin op de brug geparkeerde bus, waarvoor zich gillende schooljeugd ophoudt. Of de opgebroken stoep, inclusief stratenmaker met vintage bildécolleté. De microbloggers nemen halfslachtig een foto en vervolgen hun queeste.
Later zie ik ze voor onze scheefgezakte buurtkroeg, uitgevoerd in donkerbruin mahoniehout en glas-in-lood. Hoewel het zicht op juist die historische elementen momenteel wordt belemmerd door een steigerdoek, maatje XXL.
De Grammers checken aarzelend hun smartphone.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Zaterdagavond

Zaterdagavond

Er komt een appje binnen: ‘Filmpje vanavond?’
Ik tik terug: ‘Leuk! Welke?’
Keiharde onderhandelingen volgen: de film van mijn voorkeur heeft zij al gezien. En haar favoriet heb ik gereserveerd voor een ander. Over en weer vliegen de appjes, waarin de inderhaast gemaakte typo’s tot de nodige misverstanden leiden, terwijl melige emojis onze ingenomen standpunten een zweem van meegaandheid moeten verlenen.
Nu eens blijkt de aanvangstijd een onneembare drempel, dan weer de matige recensies, de wel erg zware kost voor een zaterdagavond, of die irritant schmierende acteur. Kotsende smiley.
Als we eindelijk toe zijn aan online reserveren, blijken er enkel nog een paar losse stoelen langs de rafelranden van de zaal beschikbaar. Alleen helemaal links vooraan op luttele decimeters van het filmdoek kunnen we naast elkaar zitten. Of liever: gegarandeerd twee uur lang met hoofd en nek in een knoop hangen.
‘Het is al net als met restaurants. Voor spontaniteit is geen ruimte meer in deze stad’, klaag ik. Smiley met traan.
‘Ik kan me de tijd herinneren dat de bios ten dode was opgeschreven…’ Edvard Munchs schreeuw.
‘Je zou er bijna naar terugverlangen.’ Rollende ogen, uitgestoken tong.
‘Netflixen dan maar?’
‘Oké. Welke film?’

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Koud

Koud

‘Ik háát kou.’ De vrouw pelt de vele laagjes af waarmee ze zichzelf tegen de winter heeft geweerd, tot uiteindelijk een luchtig topje tevoorschijn komt. ‘Ik verlang zo naar de zomer.’ Ze gaat zitten.
‘Ik zie het.’ Haar tafelgenote glimlacht, intussen pogend de aandacht van de serveerster te trekken.
‘Ik word neerslachtig van de winter. Ik heb licht nodig. Zon.’
‘Ik hou juist wel van een goeie koude winterdag.’ De kouliefhebster kijkt er bijna gelukzalig bij, terwijl ze nog altijd vergeefs naar de bediende zwaait. De koukleum staart ongelovig terug, achterdochtig zelfs. Alsof haar vriendin bezig is een moord op te biechten.
‘Ja, echt. Zo’n mistige, snerpend koude dag waarop er telkens een druppel aan je neus groeit. Die je uiteindelijk maar niet meer wegveegt.’
Haar vriendin huivert nu demonstratief. Niet zozeer van de kou, want daar slaat ze zich in haar zomeroutfit wonderwel doorheen in het café waarvan de buitendeur altijd gastvrij openstaat. Maar van het idéé van kou en mist en druppels aan neuzen.
‘Als ik naar een film kijk waarin het koud is, raak ik al gedeprimeerd.’
‘Zeg het eens.’ De eindelijk met succes aangeklampte serveerster houdt haar tablet paraat.
‘Voor mij een warme chocolademelk met slagroom.’
‘En ik een ijskoffie. Zelfs van winterdrankjes word ik depri.’

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Buurvrouw

Buurvrouw

Voetje voor voetje schuifelt ze langs de muur. Haar glimmend zwarte stok zoekt voorzichtig naar houvast op de scheef aflopende stoeptegels.
‘Ik ben een aangereden slak’, klinkt het iets te luchtig.
Maar dat was ze niet altijd. De grijze uitgroei in het blond geverfde haar en de gouden veeg oogschaduw ergens op haar wenkbrauw verdringen de herinneringen aan betere tijden.
Haar normen rekt ze steeds verder op, merkt ze. Een slobberende joggingbroek, ooit een no-go, nu haar dagelijkse dracht. De kapper nog slechts een nagedachte.
Net als tanden poetsen.
Ze vraagt of ik wat tassen uit haar bovenwoning naar de auto wil dragen. Tillen gaat immers niet met één hand op de stok en de andere op de muur, een lantaarnpaal, een slordig geparkeerde fiets.
Maar auto rijden, dat gaat prima. En nee, daarover mag ik niks zeggen.
Ik moet wel buiten blijven wachten, om redenen die zich achter de glazen tussendeur van de woning hoog opstapelen op het eens smetteloos witte tapijt.
Hoewel stapelen een systeem suggereert.
‘Gastvrijheid is my middle name’, lacht ze haar ongemak weg.
Als ze met haar rode autootje eindelijk de straat op draait en wegrijdt, steek ik aarzelend een hand op. Dan nog één. Een schietgebedje.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020

Spotters

Spotters

‘Spotters’ was één van mijn moeders favoriete woorden. Ze had er meer, maar spotters gebruikte ze toch het vaakst.
Spotters, dat waren wij, haar kinderen, als we aan het spotten waren. Ook de mensen op TV en radio waren vaak spotters.
Gereformeerden mogen niet alleen Gods naam nooit ‘ijdel gebruiken’, ook veel andere voor niet-gereformeerden onschuldig klinkende woorden zijn verboden terrein.
Je zou mijn moeder bijvoorbeeld nooit ‘besodemieterd’ of ‘belazerd’ horen zeggen, maar in plaats daarvan ‘belatafeld’.
Zelfs spreken over donder en bliksem, als je het had over de verschijnselen van onweer, was spotten.
De beperking dwong haar als christen tot creativiteit in verwensingen. En ik vermoed dat sommige haar eigen bedenksels waren. Een uitlaatklep voor haar levendige, maar door het strenggereformeerde geloof geknevelde fantasie.
Zo hoorde ik nooit een ander familielid poëtische scheldwoorden gebruiken als ‘schobbejak’ en ‘schandvlek der natiën’.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020