Daar staan we dan. Ik en mijn buren. Op onze kade. Háár kade. De kade waarop ze meer dan de helft van haar leven woonde. De kade die ze zag veranderen.
Expats kwamen en gingen, woonpanden werden hotels, Airbnb’ers beklommen met hun rolkoffers haar trappenhuis. En buren verkasten na het krijgen van kinderen naar Haarlem, Almere, Alphen aan den Rijn.
Zíj was een blijvertje. Ook toen ze steeds meer trekjes van een ‘aangereden slak’ kreeg (haar woorden). Toen de buitentrap naar haar woning, een-hoog, ook met stok een bijna onneembare horde werd.
Zij bleef. Samen met een handjevol andere die hards vormde ze de kern van onze kade. En kadefeesten.
Elke week kwam je haar wel tegen. Een zwaai, een praatje, soms een nukkige stilte. De laatste tijd verliep de communicatie vaker vanuit haar raam, of vanaf de voordeur. Rotcorona.
En toen moest ze toch verhuizen. Het pand moest gerenoveerd. Weliswaar onder protest, maar ze ging. Tijdelijk naar familie in Almere, tot haar nieuwe woning in een ander deel van de stad klaar zou zijn.
Laatst zag ik haar nog een straat verderop. Schuifelend achter een looprek. Het rode autootje had ze mooi pontificaal op haar vroegere invalidenplek op onze kade gestald. De eerste parkeerwacht die haar zou durven beboeten, moest nog worden geboren, lachte ze haar lach.
Of ze ooit nog zou terugverhuizen, vroeg ik.
No way.
Vorige week trok ze in haar nieuwe huis. En nu staan we hier. Haar buren. Met bloemen en kaarten.
Even verderop blokkeert een vrachtwagen de doorgang. De chauffeur bezweert elke bezorgd informerende buur op tijd klaar te zijn met uitladen.
Daar komt ze. Niet in het vertrouwde rode Suzuki’tje. Maar in een statige lange grijze Mercedes. Op de motorkap driehoekige zwarte vlaggetjes. Ze houdt stil voor haar portiek. Wij leggen de bloemen om haar heen. En zwaaien.
Dag buurvrouw!
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020
Dit is deel 8 in de reeks Het jaar in lockdown. Dit is tegelijk de zesde en allerlaatste column over mijn 80-jarige buurvrouw. De andere vind je hier, hier, hier, hier en hier.
buurvrouw
Leven in lockdown XIV: De ansichtkaart
“Goed”, zegt ze als ik haar aan de telefoon vraag hoe het gaat. “Wel saai. Elke ochtend zie ik weer zo’n lange lege dag voor me.”
Ze herpakt zich snel. “Weet je wat er gisteren gebeurde? Ongelofelijk!”
Er werd bij haar aan de deur gebeld, vertelt ze. Toen ze opendeed, stond op gepaste afstand een postbode die zei een verdrietige mededeling te hebben.
Ik schrik, waarom doet ze zomaar de deur open? Ook in deze tijden proberen snoodaards het huis van een alleenstaande oude vrouw binnen te dringen met een zielig verhaal.
“Ze moest een ansichtkaart bij mij bezorgen, maar ineens waaide hij uit haar handen.”
Raar verhaal, denk ik. Was het wel de echte postbode? Zo meteen maar even waarschuwen dat ze nooit klakkeloos moet opendoen.
“De kaart kwam terecht in het water naast jouw woonboot. Ze heeft nog geprobeerd hem eruit te vissen, maar hij was al weggedreven. Ze voelde zich zo schuldig dat ze het me zelf wilde komen vertellen.”
O.
“Lief, hè?”
“Ja, maar toch -” Ik aarzel. “Ja, heel lief.”
“Het ergste is dat ik nu niet weet wie ik moet bedanken voor die kaart.”
Dat is inderdaad erg jammer, vind ik ook.
“Zo, dat was mijn grote avontuur van de dag. Jij nog iets meegemaakt?”
Nee, hier kan ik met geen mogelijkheid overheen.
Dit is de derde column over mijn 80-jarige buurvrouw. De andere columns vind je hier en hier.
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020
Leven in lockdown III: Onder de deurmat
Ze reageert verbaasd als ik bij het opnemen al weet wie me belt. Ze heeft geen mobiel, want ‘dat zijn ondingen’. Ook al hamer ik erop dat ze op haar leeftijd (80) met haar beperkte mobiliteit altijd iemand moet kunnen bereiken.
Boodschappen wilde ze tot nu toe perse nog zelf doen, maar eindelijk mag ik haar daarmee helpen. Ze somt een lijstje producten op die het exotisme van mijn net ingeslagen hummus en burrata ver overtreffen. Met als hoogtepunt de slasaus.
Maar als ze ook een bol verse paarse knoflook van de Turkse groenteboer wil, omdat ‘die uitgedroogde dingen van de supermarkt oneetbaar zijn’, weet zij míj weer te verbazen.
We spreken af dat ik de boodschappen voor haar deur zet, aanbel en de nodige meters afstand neem voordat zij opendoet.
Dan de betaalwijze. Zal ze het geld onder de deurmat leggen?
‘Beter overmaken’, zeg ik automatisch, onwetend dat ze dan een cheque moet uitschrijven, die in een envelop op de bus moet. Waarna de kans bestaat dat ze een week later bericht krijgt dat haar overschrijving niet kon worden verwerkt, omdat ze met haar bibberende vingers een cijfer onleesbaar heeft ingevuld.
Ze doet alles contant, zegt ze.
‘Komt goed’, verzeker ik haar beschaamd.
Op de nieuwsapp lees ik dat winkeliers de overheid verzoeken alle cash te verbieden.
(Lees ook: Buurvrouw)
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020
Buurvrouw
Voetje voor voetje schuifelt ze langs de muur. Haar glimmend zwarte stok zoekt voorzichtig naar houvast op de scheef aflopende stoeptegels.
‘Ik ben een aangereden slak’, klinkt het iets te luchtig.
Maar dat was ze niet altijd. De grijze uitgroei in het blond geverfde haar en de gouden veeg oogschaduw ergens op haar wenkbrauw verdringen de herinneringen aan betere tijden.
Haar normen rekt ze steeds verder op, merkt ze. Een slobberende joggingbroek, ooit een no-go, nu haar dagelijkse dracht. De kapper nog slechts een nagedachte.
Net als tanden poetsen.
Ze vraagt of ik wat tassen uit haar bovenwoning naar de auto wil dragen. Tillen gaat immers niet met één hand op de stok en de andere op de muur, een lantaarnpaal, een slordig geparkeerde fiets.
Maar auto rijden, dat gaat prima. En nee, daarover mag ik niks zeggen.
Ik moet wel buiten blijven wachten, om redenen die zich achter de glazen tussendeur van de woning hoog opstapelen op het eens smetteloos witte tapijt.
Hoewel stapelen een systeem suggereert.
‘Gastvrijheid is my middle name’, lacht ze haar ongemak weg.
Als ze met haar rode autootje eindelijk de straat op draait en wegrijdt, steek ik aarzelend een hand op. Dan nog één. Een schietgebedje.
Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020