De Coronajaren 4: Eurootje?

Moeder 1: ‘Wat zou jij hebben gedaan?’
Moeder 2: ‘Ik heb altijd cash op zak.’
1: ‘Ik niet meer sinds de eerste lockdown, toen ons werd bezworen alleen nog met pin te betalen.’
2: ‘En je schoonmaakster dan?’
1: ‘Voor haar haal ik speciaal.’
2: ‘Dan neem je toch wat extra op?’
1: ‘Ja, maar daar had ik even niks aan toen die vrouw om een eurootje vroeg, hè?’
2: ‘Was ze dakloos, denk je? Of een junk?’
1: ‘Zegt natuurlijk niks, maar ze zag er heel goed uit met haar batikmasker, teddyjas en zo’n met bloemen versierde mand voorop haar fiets. En toen ik zei dat ik helaas geen cash had, wenste ze me nog een hele fijne dinsdag.’
2 [schrikt]: ‘Klinkt als… Als wij!’
1 [knikt]: ‘Dat bedoel ik. Eng hè?’
2: ‘Maar vreemden om geld vragen?’
1: ‘Zou jij het kunnen?’
[2 rilt en schudt haar hoofd]
1 [nadenkend]: ‘Hoe erg moet het dan zijn?’
2: ‘En hoe zet je de eerste stap? Oefen je dat thuis?’
[beiden zijn even stil]
2: ‘Maar toen?’
1: ‘Niemand gaf haar iets. Eenmaal bij de supermarkt, vroeg ik me af wat ze zou doen. Naar binnen, of rondjes blijven fietsen om mensen aan te spreken?’
2: ‘En?’
1: ‘Naar binnen. Toen was de verwarring compleet.’
2: ‘Het lijkt wel een thriller.’
1: ‘Bij de kassa zag ik haar weer. Een pak melk, pindakaas, brood.’
2: ‘Ze had dus geld?’
1: ‘Misschien net genoeg hiervoor. Weet jij veel. Ik ben in de buurt gebleven, voor als ze tekort zou komen.’
2: ‘En?’
1: ‘Ze ging pinnen! Tja, waarom zou ze geen pinpas hebben? Alle vooroordelen werden even onderuitgehaald.’
2 [knikt]: ‘Maar wat doe jij nou de volgende keer?’
1 [geeft een klopje tegen haar jaszak; munten rinkelen]: ‘Ik ben nu voorbereid.’
2: ‘Dan kan je iedereen wel geld gaan geven.’
1 [schudt bedachtzaam haar hoofd]: ‘Iedereen kan dit overkomen.’

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2021

Dit is deel 4 in de reeks De Coronajaren.