Leven in lockdown XXXVII: Wandelogen

Zat dat gevelornament daar altijd al? En dat verfijnde houtsnijwerk? Die art-déco trapleuning zeker niet. Die had me dan echt al eens eerder moeten zijn opgevallen.
Natuurlijk zaten ze er allemaal al. Sommige al wel driehonderd jaar. Maar nu ik zo’n vier avonden per week een wandeling maak door de binnenstad, bekijk ik haar met geheel andere ogen.
Met wandelogen.
En het is alsof ik mijn thuisstad voor het eerst zie. Haar kunstig gevormde vensters, sierlijke smeedwerk, frivole baksteenconstructies – ze komen me onbekend voor.
En dat terwijl ik er al decennia op mijn fiets langs raas en ze dus zou móeten herkennen – beschermd gezicht als ze zijn. Maar dat is het hem juist.
Sinds de lockdown beweeg ik me op een compleet andere manier door de stad. Ik gooi mezelf niet gehaast met de fiets in de verkeerschaos, de blik geconcentreerd op alle appende en rood licht negerende automobilisten, scooterrijders, fietsers en wandelaars. Want die zijn er ‘s avonds nog altijd nauwelijks.
En dus kan ik zorgeloos pontificaal op het rijgedeelte van de gracht lopen met het hoofd schuin omhoog, om alles in me op te nemen alsof ik er voor het eerst langskom. Wat op een bepaalde manier ook zo is.
Eigenlijk zoals toeristen hier liepen toen dat nog wél levensgevaarlijk en vooral hoogst irritant was.

Tekst & beeld: © Marjan Ippel, 2020